‘Ik zei tegen mezelf: Wat de mensenkinderen betreft, God wil hen ziften en laten zien dat ze eigenlijk dieren zijn. Want het lot van de mensenkinderen is gelijk aan het lot van de dieren; zoals deze sterven, zo sterven de anderen ook, en allen hebben dezelfde adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren, want alles is ijdelheid, alles gaat naar één plaats, alles is geworden uit stof en alles keert weer tot stof.
Wie bemerkt dat de adem van de mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem van de dieren neerdaalt naar beneden in de aarde?
Zo heb ik ingezien, dat er niets beters is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat is zijn deel: wie zal hem ertoe brengen zich te verlustigen in wat na hem zijn zal?‘ (Uit Prediker 3 de verzen 18-22)
Dogma: de mens heeft niets vóór boven de dieren…
Geciteerd: De spreker van 3 de verzen 18-22 heeft niet de geringste belangstelling voor het volksverband. Deze afwezigheid van belangstelling voor het volk (van God) hangt direct samen met de afwezigheid van interesse voor de geschiedenis van dat volk. Zo verstaan we zijn dogma: de mens heeft niets vóór boven de dieren.
Ook in dezen is de korte rede in 3 de verzen 18-22 een dieptepunt. Er waren reeds sporen van individualisme in het boek Prediker, maar geen daarvan is dermate stuitend geweest als deze. De gespreksopener, in 1 de verzen 2-11, is stellig een individualist; van drie andere afwijzers kan hetzelfde gezegd worden (1). Maar het boek Prediker begint toch met ‘de woorden van Qohèleth, zoon van David, koning te Jeruzalem‘; daar gaat het om de gemeente en de gemeenschap; om de Davidische traditie; en om de wijsheid die in Jeruzalem heerst.
Principieel hedonisme…
De overbrugger, die het woord voert in 3 de verzen 1-8, is stellig geen individualist, al is zijn spreukenreeks verre van sterk. De spreker van 3 de verzen 9-12 toont bijzonder aandacht voor de geschiedenis: Hij heeft de eeuw in hun hart gelegd; weliswaar wordt zijn woord gevolgd door dat van een extreem individualist, die daarbij zelfs naar een principieel hedonisme overhelt: het gaat er zijns inziens om, dat de mens zich te goed doet in zijn leven, en die een gematigd genot zoekt als het eigenlijke – dat verstaan we hier onder de term ‘hedonisme’- is de in zich besloten individuele mens, wiens horizon niet verder gaat dan ten hoogste de grens van eigen gezin.
De HEER regeert…
Toch is de individualistische trek eerst opvallend in 3 de verzen 18-22. Deze spreker laat zich niet gezeggen door wat de man gezegd heeft die het woord voert in 3 vers 14v, waarin we een zeer sterk hoogtepunt van het boek Prediker begroeten mogen. Hij heeft zich waarschijnlijk aan hem geërgerd; juist de belangstelling voor de geschiedenis was hem een doorn in het oog: ‘dat al wat God doet voor eeuwig is‘; en: ‘God zoekt weer op wat voorbijgegaan is‘. Misschien heeft hij zich nog heviger geërgerd aan de woorden uit 3 vers 16v, waarin met volle erkenning van onrecht in kerk en staat vastgehouden wordt dat de Here regeert en Zijn gericht de historie doortrèkt.
In 3 de verzen 18-22 komt het individualisme bruut en grof te voorschijn, en wordt het listig voorgedragen, in vrome tonen: ‘God wil hen schiften‘; ‘ze zijn net als dieren‘; ‘alles keert weer tot stof‘. In vers 21 wordt honend gesproken over de toekomstverwachting: wie merkt daar iets van? Weten we dat uit ervaring? Dan is het alles maar ziekelijke fantasie. Het enig bereikbare in nuchterheid is ‘dat de mens zich verheugt in zijn werken‘: Wie zal hem ertoe brengen, wie zal hem op een weg zetten zodat hij zover komen kan, dat hij zich gaat verlustigen in een onbekende en onbereikbare toekomst? Juist in die woorden ‘ertoe brengen om zich te verlustigen’ ligt zo’n diep honende klank. De spreker van 3 de verzen 18-22 is een koud mens. Hij saboteert de gespreksgemeenschap (1) en maakt haar belachelijk.
De wortel van àlle kwaad…
Geciteerd 2: Verderop ontmoeten we het individualisme herhaaldelijk. In 5 vers 9 t/m 6 vers 9 blijkt, dat heel wat deelnemers aan dit moeilijke gesprek een onmatige belangstelling hebben voor geld. (…)
Paulus schrijft aan Timoteüs: ‘De wortel van alle kwaad is geldzucht‘, 1 Timoteüs 6 vers 10. (…) Typisch is, dat Paulus, zelf een Jood, aan Timoteüs, die hij uitdrukkelijk als Jood beschouwt, dit woord schrijft: de wortel van àlle kwaad is geldzucht. (a)
Geldzucht maakt egoïstisch en drijft tot gezins-egoïsme; dit brengt onverbiddelijk een individualistische levensbeschouwing mee: de geldzuchtige heeft belangstelling voor zichzelf, zijn kinderen, zijn huis, zijn zaak; misschien moeten we zeggen: voor zichzelf, zijn huis, zijn zaak en zijn kinderen.
(a) Zie ook de woorden over de geldzucht van de Farizeeën in Lukas 16 vers 14 en ook de woorden in Romeinen 2 vers 21.
(Wordt vervolgd!)
(1) De werkhypothese, waarvan de schrijver gebruik heeft gemaakt, namelijk dat het boek Prediker een verslag is van een discussie waaraan vele en in overtuiging uiteenlopende sprekers deelnamen, ligt zó voor de hand, dat we moeilijk kunnen aannemen dat ze nooit eerder geopperd zou zijn. In de ons bereikbare literatuur hebben we haar echter niet aangetroffen.
Bron citaat: Boek – ‘Heersende te Jeruzalem‘ – door prof. dr. K.J. Popma (1903-1986)
Zie ook:
- Prediker: De Qohèleth spreekt in de qahaal…
- Prediker: Het voordeel van de wijsheid…
- Prediker: De eeuw in hun hart gelegd…
- Prediker: Sleutel tot verstaan van het boek…
- Prediker: Heersende te Jeruzalem…
- Prediker: Moeilijke bezigheid… (I)
- Prediker: Moeilijke bezigheid… (II)
- Prediker: Werkgroep met saamhorigheid als doel voor ogen…
- Prediker: Geen Joods (of ‘Gemeentelijk’) cultureel zelfbehagen…
- Prediker: Wat ‘nut ons’ dit Bijbelboek…
- Prediker: De oude dwaze koning, verzot op eigen verleden…
- Prediker: Een ‘betere koning’, maar ‘de lateren’…
- Wie volhouden en volharden tot het einde…
- Prediker: Wees zuinig met uw woorden in het Godshuis…
- Prediker: Daarom prees ik de doden gelukkig…
- Prediker: God oefent gericht…
Bron afbeelding: Dailyverses-net (‘Geen verontschuldiging’)