Gods liefde bij ziekte en herstel

“HEERE, bij deze dingen leeft men en in dit alles is het leven van mijn geest; want Gij hebt mij gezond gemaakt en mij genezen. Zie, in vrede is mij de bitterheid bitter geweest; maar Gij hebt mijn ziel lieflijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwame; want Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen. “ (Jesaja 38:16,17, SV)

Wij lezen in Psalm 50:15: Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal er u uit helpen, en u zult Mij eren. En in vers 23: Wie dank offert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.
In dagen van benauwdheid en ziekte, dan zult u een gelovig mens kunnen ontmoeten met de volgende woorden van David op de lippen en in zijn hart: Het is mij zeer bang te moede (2 Sam. 24:14). U zult merken dat zij ook vaak deze woorden moeten gebruiken: Ik vond benauwdheid en droefenis (Psalm 116:3). Zij beginnen dan te bidden, te roepen, te wenen, en te schreeuwen tot God, zoals Jakobus zegt in hoofdstuk 5:13: Is iemand onder u die lijd of ziek is? Laat hij bidden. Zij doen wat God van Paulus zei in Handelingen 9:11: Zie, hij bidt. Wie is immers een Helper als God? In Psalm 34 : 20 staat: Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. En Jesaja 41:10 zegt: Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid.

Uit Psalm 18 (van David)
7 In mijn nood riep ik tot de HEER,

ik schreeuwde naar mijn God om hulp.
In zijn paleis hoorde hij mijn stem,
mijn roepen bereikte zijn oren.

Als ze dan op hun bidden door God uit hun nood geholpen zijn, gaan ze God de eer geven. “Zij roken niet hun eigen garen of hun eigen netten, zij kussen hun eigen handen niet”, maar vallen voor God neer en zeggen: Loof den HEERE, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heilige Naam (Psalm 103:1). Zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt de oprechten (Psalm 33:1). Wat is dat, God eren? Dat wordt ons uitgelegd, als er door God in Psalm 50 aan toegevoegd wordt: Wie dank offert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien (vers 23).

Het is bijzonder treurig, als God moet klagen over ondankbaarheid en moet zeggen: Ik heb kinderen groot gebracht en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden (Jes. 1:2). Het is zo droevig, als God moet klagen en zeggen: Ik heb een wijnstok geplant op een vruchtbare heuvel, en Ik heb verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, maar hij heeft slechte druiven voortgebracht (Jesaja 5:4). Het is een ernstige blaam voor een mens, als God moet zeggen: Zult gij dit de HEERE vergelden, gij dwaas en onwijs volk? (Deut. 32:6). En zoals er in vers 15 staat: Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit; en hij liet God los Die hem gemaakt heeft, en versmaadde de Rotssteen van zijn heil.

Het is natuurlijk veel beter, dat een gelovig mens, die de weldaden van Gods ziet, uitroept: Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden, Psalm 103:2, en Wat zal ik den HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen? (Psalm 116:12). Het is zo bijzonder mooi, als zij ootmoedig en nederig voor God neerknielen, zoals Jakob deed in Genesis 32. Hij zei toen: Ik ben geringer dan al deze weldaden en dan al deze trouw, die u aan Uw, knecht bewezen hebt (vers 10). Het is buitengewoon mooi, als zij letten op wat Christus in Markus 5 : 19 tegen die bezetene zei en dat ook doen, namelijk: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap hun, wat voor grote dingen de Heere aan u gedaan heeft.

Geliefden, ieder van u heeft toch wel iets van God ontvangen? Het is daarom redelijk dat u met Hanna tot God zegt: De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet naar het graf neerdalen en Hij doet weder opkomen. De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij (1 Sam. 2:6, 7). Heere, u bent de God, Die ik eren moet: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat u mij tot hiertoe gebracht hebt? (2 Sam. 7:18). Komt zo’n ziel in de hemel dan wordt hij met eer gekroond. Die op de troon zit, is ook gekroond met heerlijkheid en eer (Hebr. 2:9). Maar zij werpen hun kronen voor de troon neer (Openbaring 4:10). Krijgt een ziel genade, dan weet hij dat God hem geschapen heeft om Zijn lof te vertellen (Jes. 43:21), en dat hij daartoe uit de duisternis geroepen is, opdat hij de deugden van God zou verkondigen (1 Petrus 2:9). Als iemand uit meer of minder grote en buitengewone moeiten wordt gered, dan is dat tot eer van God. Als iemand ziek is geweest maar niet tot de dood, dan moet dit tot heerlijkheid van God zijn (Joh. 11:4). Dan willen ze wel bij herhaling zeggen, wat David zei: De HEERE heeft mij wel hard gestraft, maar Hij heeft mij aan de dood niet overgegeven (Psalm 118:18). Dan klinkt het: ik zal de goedertierenheid van de HEERE vermelden, de Uwe alleen.

(…) – wordt nog verder aangevuld!

Uit een preek van Bernardus Smytegelt (1655-1739), predikant te Middelburg.
(Taal in de preek en teksten soms wat aangepast – AJ)

Bronnen: Stichting “Reveilserie

Plaats een reactie