Luther en het conflict (rijksdag) te Worms

Gedeelte uit: Rede op de Rijksdag te Worms (18 april 1521)
Bron:  refo500luther.com

Uit dit alles moge geloof ik duidelijk blijken dat ik voldoende heb nagedacht, gewikt en gewogen over de gevaren, de tweespalt, de beroering en de verontwaardiging die door mijn leer in de wereld zijn gekomen, iets wat mij gisteren nog met ernst en klem onder ogen is gebracht. Waarlijk, voor mij is het zeer verblijdend te zien dat uit het Goddelijk Woord wanbegrip, partijzucht en tweedracht kunnen ontstaan, want dat is immers het lot van Gods Woord. Zoals de Heere Zelf zegt: ‘Ik ben niet gekomen om de vrede te brengen, maar het zwaard. Want ik ben gekomen om de mens op te zetten tegen Zijn Vader.’ Daarom is het goed te bedenken hoe wonderbaarlijk en schrikwekkend God is in Zijn raadgevingen, Zijn voornemens en Zijn maatregelen en dat wij ons niet moeten laten afleiden door partijen en onenigheid, maar inzien dat, als wij het Woord Gods veroordelen, er een zondvloed van oeverloze ellende uit voortkomt en dat wij er zorg voor dienen te dragen dat het bewind van deze zeer vrome jongeling keizer Karel – in wie we naast God onze hoogste verwachtingen mogen stellen – niet ongelukzalig begint.

Ik zou vele voorbeelden uit de Heilige Schrift willen aanhalen – van de farao, van de koning van Babylon en de koningen van Israël – om aan te tonen dat zij hun tijd het meeste kwaad hebben berokkend door te proberen met hun zogenaamde wijze raad en maatregelen hun koninkrijken te kalmeren en te versterken. Want Hij is degene die de wijzen in hun eigen listigheid vangt en de bergen ondersteboven keert, voordat men beseft dat het enig noodzakelijke de vreze Gods is.

Ik zeg dit niet, omdat ik meen dat zo hoge heren mijn raad of vermaning zouden behoeven, maar omdat ik mijn eigen geboorteland mijn diensten niet mag en niet wil onthouden. En hiermee beveel ik mij onderdanig aan Uwe Keizerlijke Majesteit en Genade aan en vraag u deemoedig niet te gedogen dat ik door uit afgunst geboren wanbegrip in ongenade word gestort.

Na deze woorden had ‘s Rijks woordvoerder (als degene die iemand wilde straffen) gezegd dat ik er omheen had gedraaid en dat het ook geen pas gaf om dingen die door het Concilie reeds besloten waren in twijfel te trekken. Daarom werd van mij een simpel, niet ‘vermomd’ antwoord verwacht op de vraag of ik wilde herroepen of niet. Want mocht ik om voornoemde redenen niet herroepen, dan zou Zijne Keizerlijke Majesteit genoodzaakt zijn mij net zo te behandelen als met Hus en anderen is gebeurd.

Nu Uwe Keizerlijke Majesteit en Uwe Hoogheden een eenvoudig antwoord wensen, geef ik een antwoord zonder talmen of omhaal, en wel zo: alleen getuigenissen van de Heilige Schrift of overtuigende bewijzen kunnen mij in het ongelijk stellen. Want ik geloof noch de paus, noch de concilies alleen, omdat het zonneklaar is dat zij zich herhaaldelijk hebben vergist en zichzelf hebben tegengesproken. Ik kan alleen overwonnen worden door de Heilige Schriften die ik heb aangehaald. En aangezien mijn geweten gevangen is in Gods Woord, kan ik en wil ik niets herroepen, omdat het bezwaarlijk, onheilzaam en gevaarlijk is om tegen het geweten in te handelen.

(Officieel: Martinus, zou je niets herroepen, dan zou men het goede en het kwade bij elkaar laten en gezamenlijk onderdrukken. Anders zou er ettelijks bij overblijven wat al lang geleden in de concilies verdoemd was. Zo zal daar nooit meer over gedisputeerd worden en jij zou niet getuigen dat de concilies gedwaald hebben.)

De concilies kunnen dwalen en hebben gedwaald, dat is zonneklaar en ik zal het bewijzen.

God moge mij te hulp komen.

Amen. Hier ben ik.”

Plaats een reactie