Het heil voor Gods volk…
18 Ik heb wel gehoord hoe Efraïm treurt:
“U hebt mij geslagen als een jonge os
die nog niet is afgericht.
Breng mij bij u terug, laat mij terugkeren,
want u, HEER, bent mijn God.
19 Ik ben tot inkeer gekomen,
ik sla mijzelf nu ik mijn hart doorzie.
Ik ben vol berouw, ik schaam mij diep,
ga gebukt onder de zonden van mijn jeugd.”
20 Is Efraïm niet mijn geliefde zoon,
is hij niet mijn oogappel?
Telkens als ik over hem spreek
rijst zijn beeld in mij op,
dan raak ik diep bewogen.
Ik móet mij over hem ontfermen
– spreekt de HEER.
(…)
28 Zoals ik niet aarzelde om hen uit te rukken en te verwoesten, af te breken, kwaad te doen en te vernietigen, zo zal ik niet aarzelen om hen te planten en op te bouwen – spreekt de HEER. (…)
31 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, 32 een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER. 33 Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt de HEER: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. 34 Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer de HEER kennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan. (…)
37 Dit zegt de HEER:
Zoals de hoogte van de hemel niet gemeten wordt,
de diepte van het fundament der aarde niet gepeild,
zo verwerp ik niet het nageslacht van Israël
om alles wat het heeft misdaan
– spreekt de HEER.
26 Hierop richtte de HEER zich tot Jeremia: 27 ‘Ik ben de HEER, de God van al wat leeft. Is er ook maar iets dat voor mij onmogelijk is?
(Uit Jeremia 31 en 32)
Bron: Nederlands Bijbelgenootschap, debijbel.nl – NBV Jeremia 31
Zie evt. ook: Amazing Grace (II)