Troostvol of activistisch preken en spreken…

Hoe kunnen we troostvol preken en spreken over bijvoorbeeld Bijbelheiligen als Daniël Nehemia, die ons, als we de feiten van hun bijzondere levenssituatie en positie onder ogen willen en durven zien, in deze tijd weinig tot niets aan vergelijkbaarheid met onze (persoonlijke/gemeentelijke) situatie(s) te bieden hebben.
Wanneer we vooral letten op hún vroomheid, dan is daar beslist ook niet zo maar troost uit te putten. We kunnen er eerder wat teleurgesteld en mogelijk zelfs gefrustreerd van raken. Tenminste wanneer we eerlijk durven zijn over ons zelf. Want wie kan en durft en heeft behoefte en reden om (bij voorbaat) eigen geloofsvertrouwen en geloofspraktijk vergelijkbaar te stellen aan die van deze twee bijzondere “godsmannen”.
We moeten daarom in de prediking en ons spreken niet eerst of vooral aandacht geven aan de vroomheid en het godsvertrouwen van deze mannen. Daarvoor zijn ze op een bepaalde manier te uniek en in zekere zin “te groots” geweest om hun levens als “voorbeeldig” en als “ter navolging” te beschouwen en te willen gebruiken (1). Nee, onze troost moet hier – voor en door ons, eenvoudige gelovigen (van deze tijd) – vóór alles gevonden worden in en gehaald uit het altijd voortgaande zorgen en werken van onze levende God Zelf!
Het is onze drie-enige God, Die toch nooit losliet en loslaat wat Hij met en door en voor Zijn volk begonnen is te doen. Hij zorgde ervoor dat er in die bijzondere tijd van de ballingschap op zulke bijzondere posities, gelovige mensen (van Zijn volk, Zijn Kerk op aarde) gevonden werden, waarmee Hij doorwerkte aan de uitvoering van Zijn plannen en beloften, terwijl niemand – vaak dus zelfs voor het “geloofsoog” onzichtbaar – in staat was om daar ook maar al iets van te zien en te doorzien.
En we mogen (daarom ook nu) zien en weten door het geloof, dat God ook in onze tijd door gaat met Zijn bijzondere werk, ook al kunnen wij dat in eigen leven en/of in de gemeente en de wereld om ons heen niet of nauwelijks (nog/meer) aanwijzen. Dat gelovig besef kan en moet ons er voor hoeden om – mee op basis van wat deze en andere Bijbelheiligen hebben mogen doen – allerlei vrome oproepen te gaan doen aan mensen van nu, om zich voor bepaalde kerkelijke/gemeentelijke activiteiten “vol geloof en geloofsijver” (net als hen) in te gaan spannen. Wanneer we aandacht geven aan de geschiedenissen als die van Daniël en Nehemia, dan worden we juist bewogen tot grote bescheidenheid. Er is geen mens geweest, die Daniël en Nehemia eerst op hun bijzondere taak en verantwoordelijkheden heeft kunnen wijzen en gewezen heeft of hen daartoe heeft kunnen oproepen… (2)
Dat mag en zal predikanten en kerkenraden en ons tot de nodige rust, maar ook tot de nodige bescheidenheid brengen. God heeft niet veel bijzonders en ook niet veel (bijzondere) mensen nodig – die zich zelfs bij Hem komen aanbevelen – om bijzonder te kunnen werken. Laat de leden van een gemeente thuis maar “levend bij de dag” en daar levend bij Gods Woord en gebed “uitvinden” tot welk werk en welke taken hij of zij “geroepen” wordt en zich daartoe ook daadwerkelijk roepen laat (3).
Dan bedroeven of frustreren we de gemeente niet vanuit de prediking en ons spreken met uitroepen dat er (nog) maar zo weinigen gevonden worden voor het meedoen aan bepaalde gemeentelijke activiteiten (bijv. een gebedskring), maar dan wijzen we er eerder en liever verwonderd op, dat de gemeente (nog) een gebedskring heeft, en dat – ook al is het misschien maar een kleine kring – God juist bewezen heeft, kleine kracht (soms dus maar van een enkel mens, zoals bij Daniël en Nehemia) te kunnen en willen inzetten voor het bijzondere werk van en voor Zijn Koninkrijk. En als er dan later na zo’n dankbare opmerking mensen blijken te zijn, die “uit eigen beweging” ook gaan meedoen aan (bijvoorbeeld) zo’n kleine gebedskring, dan geeft dat reden (voor predikant en kerkenraad, en gemeente) om onze God daarvoor – liefst “in stilte!” – te danken (4).
Dan wordt het alles een dankbaar: Soli Deo gloria!

(1) We dienen vooral goed te leren zien en beseffen dat God ons niet alleen “kracht naar kruis”, maar ons ook geloof en geloofswerkzaamheid schenkt en schenken zal afgestemd op de bijzondere taak en levensomstandigheden waarin Hij ons brengt.
(2) Wanneer we de roeping en de levens van Saul en David vergelijken, dan leren we daaruit bepaald ook iets over het verschil van het vanuit en door menselijk verlangens bepaalde leven en werk en organisatie en het door God in levens gewerkte verlangen en werk en organisatie.
(3) Bijvoorbeeld n.a.v. een “gewone” zondagse mededeling door de kerkenraad, dat er vanwege aftreden er ook weer nieuwe/vervangende kerkenraadsleden gezocht worden.
(4) Troostvol preken en spreken leidt onder Gods genadige zegen tot dankbaarheid en tot “dankbaarheidsleven(s)”, terwijl “oproepend” en activistisch preken en spreken aanleiding zal geven tot of een verkeerd soort deelname en enthousiasme en actief zijn en/of tot gevoelens van ontevredenheid over eigen (geloofs)leven en -activiteit en dat van de gemeente(n)!

Opgemerkt: Bovenstaande o.a. n.a.v. ND-artikel over studiemiddag over protestantse prediking (op 3 februari 2017).