Het verbondsboek, de tien woorden en het dubbelgebod van de liefde…

17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. (Uit Matteüs 5)
(…) Maar Ik zeg u: Meer dan de tempel is hier. 7 Indien gij geweten had, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande, dan zoudt gij geen onschuldigen hebben veroordeeld. 8 Want de Zoon des mensen is heer over de sabbat. (Uit Matteüs 12)

(…) De eerste vraag (1) luidt: Waarom eerbiedigt Deuteronomium als “Verbondsboek” “niet precies de volgorde van de decaloog (=de tien geboden)”?
Het antwoord zal moeten zijn: Israël kent geen scherpe afgrenzing tussen de verschillende geboden; de grenzen zijn uiterst vloeiend.  (…)
De Israëlietische wet taalt niet naar scherpe afgrenzing van terreinen, doch vraagt liefde, altijd en overal, en stapte daarom ongemerkt van het ene naar het andere over. Dit is niet haar logische zwakheid, maar juist haar geestelijke kracht; eigenlijk gaat het permanent om het dubbelgebod van de liefde. Daarom kon de Israëliet nonchalant zijn wat betreft de precieze volgorde der geboden. Het Nieuwe Testament biedt hetzelfde verschijnsel: men vergelijke de parallelberichten over de rijke jongeling respectievelijk Matteüs 19 : 18 v. (volgorde: 6, 7, 8, 9, 5 plus gebod van de naastenliefde), (…) en ook Paulus in Romeinen 13:9 – volgorde 7, 6, 8, 9, 10 met de opmerking: ,,en zo er enig ander gebod is, het wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: gij zult de naaste liefhebben als uzelf”.
Diezelfde geest is aanwezig in het Verbondsboek, als toch praktisch bij elk gebod dat wordt aangesneden vrijwel onmiddellijk de nadruk valt op liefde en barmhartigheid, terwijl secundair is welk gebod behandeld wordt. De volgorde doet er niet toe, omdat het tenslotte allemaal weer concretiseringen zijn van het ene, de liefde, precies zoals de decaloog zelf naar het woord van Christus eigenlijk toch alleen illustratief is, en niet exhaustief (=volledig), bij het dubbelgebod”.

Zoals de lezers weten verstaat men onder dit dubbelgebod (van de liefde) de samenvatting, die onze Zaligmaker van heel Gods bedoeling met Mozes’ Wet en de Profeten (= OT) heeft gegeven in Matteüs 22 : 37-40 (zie Zondag 2 HC). Wanneer Christus daarin heel de Wet en Profeten heeft samengevat dan zeker ook de tien woorden van het Horebverbond. Ach, had men daarom deze tien woorden in de loop der eeuwen gelezen op de manier die professor Holwerda ons (op gezag van Jezus! – AJ) weer aanreikt (2). We denken daarbij vooral aan het vierde gebod, het gebod van de sabbat. Was dat meer gelezen in de geest en bij het licht van het Verbondsboek, dan zou men elkaar niet zo hebben lastig gevallen „op het gebied van feestdagen, nieuwe maan en sabbat” (Galaten 4:10, Colossenzen 2:16), maar liever hebben nagegaan, of men wel liefde tot God en zijn naaste deed blijken.

(1) Bespreking van Deuteronomium in een manuscript van professor Holwerda waaruit geciteerd wordt door ds. C. Vonk (zie Bron).
(2) Want waarom is het de HERE begonnen bij al de geboden? Enerzijds hierom dat Zijn volk een onverbiddelijke (=af te bidden!) afkeer zal hebben van de zonde, anderzijds dat het even barmhartig zal zijn als Hij. 

Bron: De Voorzeide Leer, Deuteronomium, door ds, C. Vonk (Buijten&Schipperheijn, Amsterdam, 1991)