Woord en openbaring

Door het Woord!

DAVID ZEGT IN PSALM 23: De Heere is bij mij, maar niet zo lichamelijk dat ik Hem zou kunnen zien of horen. Deze tegenwoordigheid van God, waarvan ik nu spreek, is niet met de vijf zintuigen waarneembaar, alleen het geloof ziet het en houdt het voor zeker dat de Heere meer nabij ons is dan dat we onszelf nabij zouden kunnen zijn. Waardoor zou dat kunnen? Door het Woord! Daarom zegt hij: ‘Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Alsof hij wilde zeggen: in al mijn angst en nood vind ik hier op aarde niets waardoor ik getroost kan worden en vrede kan vinden. Alleen Gods Woord is hier mijn Stok en Staf, daarop steun ik en daaraan richt ik mij weer op. Ik weet daardoor ook zeker dat de Heere bij mij is, en mij door dit Heilig Woord niet alleen versterkt en vertroost in alle beproevingen en verzoekingen, maar mij ook – tegen de wil van de duivel en de wereld – van al mijn vijanden verlost.

Alleen door openbaring!

‘Alle dingen zijn aan Mij overgegeven door Mijn Vader, en niemand kent de Zoon dan alleen de Vader, en niemand kent de Vader dan alleen de Zoon, en aan wie de Zoon het wil openbaren’ (Mattheüs 11:27, behandeld tekstgedeelte, weergave 1534).

O, Heere God, wie zou dat ooit gedacht hebben dat deze verachte Christus de Zoon van God zou zijn? Want met dit woordje ‘niemand’ sluit Hij alles buiten deze kennis, wat geen Christus is. Het verstand kan dit niet begrijpen, namelijk dat alle dingen aan deze Christus onderworpen moeten zijn. Zal Hij dan toch zo smadelijk en verachtelijk aan het kruis sterven? Wat is dat voor een Heere over leven en dood? Het lijkt immers wel, alsof Hij, door zo verachtelijk te sterven, Zichzelf niet in het leven kan houden? Hij gaat toch binnen in de muil van de dood, zodat de hele wereld denkt dat de dood Hem nu verslonden heeft en het met Hem uit en voorbij is?
Maar nog is Hij de Zoon van God. Hij alleen kent de Vader en verder kent niemand Hem [namelijk: de Vader], tenzij dan dat de Zoon het aan hem wil openbaren. Als de Zoon het niet aan hem openbaart in het hart, dan zal in eeuwigheid geen werk, geen verdienste of enige voorbereiding hem daarbij kunnen helpen. Het is alleen Gods natuur en werk dat Hij Zich over de ellendigen ontfermt en de dwazen onderwijst.
In het christelijke geloof en in het christelijke leven gaat het slechts om dit ene woordje ‘openbaren’, namelijk dat het ‘geopenbaard’ moet worden door God. Waar geen openbaring is, daar zal een ziel dit geheimenis, dat verborgen is geweest vanaf het begin der wereld, nooit echt zien of verstaan [vgl. Mattheüs 25:34, Romeinen 16:25, Galaten 1:15-16, Efeze 1:9 en 3:3]. Nu, God openbaart het alleen aan Zijn van eeuwigheid uitverkoren heiligen, aan hen wil God het bekend maken, verder moet het wel voor iedereen een verborgen en een waar geheimenis blijven.
Wat wil hierbij de vrije wil – ja, de geknechte en gevangen wil – nog voor goeds zeggen of doen? Hoe zal de mens door zijn eigen kunnen tot dit licht en deze verborgenheid komen? Als de almachtige en sterke God het voor hem verbergt, dan zal hij zichzelf door geen enkele voorbereiding of door enig goed werk daartoe kunnen brengen. Niemand kan tot deze kennis komen, of alleen Christus Zelf moet het hem in het hart openbaren. Hier gaat alle verdienste tegen de grond, bovendien betekenen alle krachten en vermogens van het verstand niets voor God. Christus alleen moet het geven.

Predigten des Jahres 1527, über das Evangelion Matthei 11: 25-30, 5. Sonntag nach Epiphanias, 10. Februar, vgl. WA 23, 688, 25 – 689, 16
 
 

Plaats een reactie