Voetnoten bij “Kinderen in Gods huisgezin slechter af…”

(1) Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus met alle bijbehorende Schriftplaatsen.
(2) Omdat God op menselijke wijze gekend wil worden, heeft Hij altijd tot ons willen spreken met door mensen te begrijpen woorden en beelden en heeft Hij zich uiteindelijk in en door de menswording van zijn Zoon, Jezus Christus, ten volle aan ons mensen geopenbaard, hoe Hij als God de Vader te kennen is. God wil dat we Hem vertrouwen op zijn Woord. Dat was in het paradijs al zo. Het is dus niet zonder reden dat God daarom steeds weer alles wat Hij ons mensen heeft toegezegd/belooft (in Christus!) voor ons vast en zeker heeft willen maken, door zijn spreken tot ons en handelen met ons te plaatsen in het door ons te begrijpen kader van een verbond. We kunnen Gods spreken in de Bijbel niet goed begrijpen wanneer we geen begrip hebben van of voor het verbondsmatige spreken en handelen van God. God laat ons daarin zien dat Hij geen God van (onbegrijpelijke) willekeur is, maar een drie-enig God die volledig te vertrouwen is en vertrouwd mag worden op zijn tot ons gesproken Woord, waaraan Hij zichzelf middels het sluiten van een verbond met een eed verbindt (Zie Hebr. 4:13-20 – onderaan deze pagina!).
Christus is Gods eed op het Nieuwe Verbond. In Hem zijn alle beloften van God JA en AMEN. Hij is voor ons de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij is het Levende Woord, de inhoud van het Evangelie van God. Hij komt tot ons in en door de verkondiging van het Woord in het midden van de gemeente of door de boodschapper die ons het Evangelie brengt. Waar het Evangelie uw oren bereikt daar mag u zeker weten dat Gods genade in Christus u bereikt heeft (zie 2 Kor. 1 : 19-22 – onderaan deze pagina). Lees hoe de boodschapper/broeder het Evangelie van Gods genade verkondigen mag en hoe onverwachts/spoedig de Ethiopiër en Paulus door hen gedoopt worden… (Hand. 8 en 9 – zie onderaan deze pagina).
(3) Van het “doen-van-belijdenis” door doopleden in kerken en gemeenten kunnen en behoren we niet een soort “aannemingsfeest” of “aanvaardingsfeest” te maken. Wanneer we zoiets in een gewoon gezin al niet aanvaardbaar en vreemd vinden, hoeveel te meer dan in Gods huisgezin. Juister (meer naar Gods Woord!) zou zijn om het doen-van-belijdenis van gemeenteleden, die als kind al werden gedoopt, af te schaffen en gedoopte kinderen al vroeg deel te laten nemen aan het Avondmaal. Wanneer ze God dan op latere leeftijd de rug toe willen keren, kunnen we hen met alle ernst Gods bewezen genade voorhouden, maar ook bijvoorbeeld de woorden uit Hebr. 4:1-12 (zie onderaan deze pagina).
(4) Bij de zondeval zijn wij van het kindschap Gods vervallen en van toen af waren we “verkocht onder de zonde” en slaven van satan. Door Gods genade in Christus werden wij weer teruggekocht tegen wat later bleek de hoogste prijs en verlost uit deze slavernij. Toch keren mensen – te beginnen met Kaïn – zich steeds weer af van God en vervallen zo weer tot slavernij. Wij en onze kinderen zullen dus nooit een periode in ons leven kennen waarin wij nog zogenaamd “vrij” zouden kunnen of moeten kiezen tussen een leven met of zonder God. Wij leven of (gehoorzaam) als kinderen van God en zo niet dan leven wij onder de heerschappij van de boze. Een soort tussenweg waar de mens in zogenaamde vrijheid nog voor of tegen God kan kiezen bestaat gewoonweg niet in deze wereld. Zelfs in het paradijs bestond deze situatie niet! Wanneer en waar de mens niet leeft onder de liefde-en-genade-heerschappij van God de Vader, met de wederliefde en de vrijheid van Gods kinderen, daar leeft de mens met kennis van het kwaad als slaaf van zijn bedorven natuur en onder de heerschappij van de boze (“de leugenaar en mensenmoordenaar van den beginne”). Blijkbaar is er geen schepsel dat het kwaad kan kennen zonder geheel onderworpen te zijn/raken aan het kwaad. Zonder Gods genade en reddende kracht zal dus geen schepsel in staat zijn zich uit de overmacht van het kwaad te bevrijden.
(5) We mogen vanwege het spreken over uitverkiezing in Gods Woord nooit “om Christus heen willen zien” om dan op Gods genade de uitverkiezing in mindering te brengen. Om hier in feite op “Gods niveau” en vanuit “Gods perspectief” wat mee te willen denken en redeneren (Zie Luther over Romeinen 9-11). Te menen dat wij hiermee onder onze duidelijke opdracht – om in liefde te antwoorden op Gods genade en als gehoorzame kinderen naar het Evangelie (Christus!) te leven – uit kunnen komen door in het midden van de gemeente te twijfelen aan Gods genade in Christus. We zien dat waar in kerken/gemeenten wel zo (op aangegeven manier!) getwijfeld en geredeneerd wordt, de leden van de gemeenten niet genoeg hebben aan Gods Woord (Christus!) en het daarbij gegeven teken van de Doop, maar altijd verlangen en zoeken naar extra gronden (bijzondere tekens van God) in zichzelf of in allerlei bijzonderheden van het leven. En ook aan anderen wordt dan in de regel de eis gesteld, dat ze hun geloof (wedergeboorte!) “bewijzen” kunnen op grond van (bijzondere) ervaring(en) en inzichten. Het zichzelf en elkaar oordelen – tegen het voorschrift van Jezus en zoals bijvoorbeeld ook Paulus op grond daarvan aan ons heeft doorgegeven – wordt daar vaak met maar weinig tot geen bescheidenheid en schroom – tot op en na de sterfbedden toe – bedreven. We spreken in dit verband wel van Christus+geloof. Zo kunnen we dan spreken van Christus+ervaring(en)-geloof, maar ook van Christus+de-Wet-geloof, van Christus+goede-werken-geloof of van Christus+vrijewil-keus-geloof. (Zie over elkaar oordelen bijv.  1 Kor. 4 : 1-5 – onderaan deze pagina)
(6) Is de gelijkenis van de talenten en het begraven talent (Mattheüs 25 : 14-30 – onderaan deze pagina) in dit verband niet ook op een bepaalde manier van toepassing?! Maarten Luther leert ons bijvoorbeeld dat we moeten “werken” met onze Doop (=een ons gegeven talent?!), juist ook in tijden van moeite en aanvechting.

Hieronder de teksten die eerder werden aangegeven in de tekstverwijzingen:

Hebr. 4 : 13-20
13 Toen God aan Abraham zijn belofte deed, kon hij bij niemand zweren die hoger was dan hijzelf, en dus zwoer hij bij zichzelf: 14 ‘Ik zal je rijkelijk zegenen en je talloze nakomelingen geven.’ 15 En zo heeft Abraham, dankzij zijn standvastig vertrouwen, gekregen wat hem beloofd was. 16 Mensen zweren altijd bij iemand die hoger is dan zijzelf, en met hun eed bekrachtigen ze de waarheid en beëindigen ze elke twist. 17 Toen God de erfgenamen van de belofte ervan wilde doordringen hoe vast zijn voornemen was, stelde hij zich op dezelfde manier met een eed garant. 18 Met deze twee onomkeerbare daden – die uitsluiten dat God liegt – heeft hij ons krachtig moed in willen spreken. Onze toevlucht is het vast te houden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. 19 Die hoop is als een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel, en gaat ons voor tot voorbij het voorhangsel, 20 waar Jezus als voorloper al is binnengegaan, ten behoeve van ons: hij is hogepriester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek dat was.
Handelingen 2 : 38-39
38 Petrus antwoordde: ‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, 39 want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’
Handelingen 3 : 22-26
Mozes heeft al gezegd: “De Heer, uw God, zal in uw midden een profeet zoals ik laten opstaan; luister naar hem en naar alles wat hij u zal zeggen. 23 Wie niet naar deze profeet luistert, zal uit het volk gestoten worden.” 24 Samuel en alle profeten na hem hebben deze tijd aangekondigd. 25 U bent de erfgenamen van de profeten; met uw voorouders heeft God zijn verbond gesloten toen hij tegen Abraham zei: “In jouw nageslacht zullen alle volken op aarde gezegend worden.” 26 God heeft zijn dienaar allereerst voor u laten opstaan en hem naar u gezonden om ieder van u die zich afkeert van zijn slechte daden te zegenen.’
 Romeinen 8 : 24-26
Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding.”

2 Kor. 1  : 19-22
19 De Zoon van God, Jezus Christus, die wij, Silvanus, Timoteüs en ik, aan u verkondigd hebben, was immers ook niet iemand die ja zei en nee bedoelde. Hij belichaamt het ja. 20 In hem worden alle beloften van God ingelost; en daarom is het ook door hem dat we amen zeggen, tot Gods eer. 21 Het is God die u en ons Christus als fundament geeft, die ons allen heeft gezalfd, 22 heeft gewaarmerkt als zijn eigendom en ons als voorschot de Geest gegeven heeft.
Hebr. 4 : 1-12
1 We moeten de eerste beginselen van de leer over Christus hier toch maar laten rusten en ons richten op wat voor volwassenen bedoeld is. We willen niet nog eens het fundament leggen en spreken over het zich afkeren van daden die tot de dood leiden, over het geloof in God, 2 de leer over het dopen en de handoplegging, en over de opstanding van de doden en het laatste oordeel. We maken deze keuze in het vertrouwen dat God het ons toestaat. 4 Want wie ooit door het licht beschenen is, geproefd heeft van de hemelse gave en deel gekregen heeft aan de heilige Geest, 5 wie het weldadig woord van God en de kracht van de komende wereld ervaren heeft 6 en vervolgens afvallig is geworden, kan onmogelijk een tweede maal worden bekeerd, omdat zo iemand voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigt en aan bespotting blootstelt. 7 Land dat de overvloedige regen opneemt, en nuttige gewassen oplevert aan wie het bewerken, ontvangt Gods zegen, 8 maar land dat dorens en distels voortbrengt, is waardeloos en rijp voor vervloeking; het zal uiteindelijk in vlammen opgaan (Moeilijk?! Laat u troosten met  bijvoorbeeld de woorden uit Jesaja 55 hieronder!). 9 We zeggen dit nu wel, geliefde broeders en zusters, maar we zijn ervan overtuigd dat u op de goede weg bent en dat u gered zult worden. 10 Want God is niet zo onrechtvaardig dat hij vergeet wat u hebt gedaan, hoeveel liefde u aan zijn naam hebt betoond door sinds jaar en dag steun te verlenen aan de gelovigen. 11 Het is onze vurige wens dat ieder van u tot het einde toe dezelfde ijver aan de dag blijft leggen, totdat alles waarop wij hopen verwezenlijkt zal zijn, 12 en dat u niet achterblijft, maar in het spoor treedt van hen die dankzij hun standvastig geloof ontvangen hebben wat hun beloofd was.
Jesaja 55 : 6-13
6 Zoekt de Here, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. 7 De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen – en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig. 8 Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. 9 Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten. 10 Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, 11 alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend. 12 Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden; de bergen en de heuvelen zullen voor u uitbreken in gejuich en alle bomen des velds zullen in de handen klappen. 13 Voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten, en het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden.
1 Kor. 4 : 1-5
1 Men moet ons beschouwen als dienaren van Christus, aan wie het beheer over de geheimen van God is toevertrouwd. 2 Van iemand die deze taak vervult, wordt verlangd dat hij betrouwbaar is. 3 Maar hoe u of een menselijke instelling over mij oordeelt interesseert me niet, en hoe ik over mezelf oordeel telt evenmin. 4 Ik ben me weliswaar van geen kwaad bewust, maar dat betekent niet dat mij niets ten laste kan worden gelegd. Het is de Heer die over mij oordeelt. 5 Houd dus op te oordelen en wacht de tijd af dat de Heer komt, omdat hij het is die aan het licht zal brengen wat in het duister verborgen is en zal onthullen wat de mensen heimelijk beweegt. En dan zal God het zijn die ieder de lof geeft die hem toekomt.

Hand 8 : 34-40
34 De eunuch vroeg aan Filippus: ‘Kunt u me zeggen over wie de profeet het heeft? Over zichzelf of over een ander?’ 35 Daarop begon Filippus met hem te spreken over het evangelie van Jezus, waarbij hij deze schrifttekst als uitgangspunt nam (Jesaja 53 : 7-8). 36 Onderweg kwamen ze bij een plaats waar water was, en de eunuch zei: ‘Kijk, water! Waarom zou ik niet gedoopt kunnen worden?’  38 Hij liet de wagen stilhouden en beiden liepen het water in, zowel Filippus als de eunuch, waarna Filippus hem doopte. 39 Toen ze uit het water kwamen, greep de Geest van de Heer Filippus en nam hem mee, en de eunuch zag hem niet meer, maar vervolgde zijn weg vol vreugde. 40 Filippus kwam terecht in Azotus; van daar reisde hij verder en verkondigde in alle steden het evangelie, tot hij in Caesarea aankwam.
Hand 9 : 10-19
10 In Damascus woonde een leerling die Ananias heette. In een visioen zei de Heer tegen hem: ‘Ananias!’ Hij antwoordde: ‘Ik luister, Heer.’ 11 Daarop zei de Heer: ‘Ga naar de Rechte Straat en vraag daar in het huis van Judas naar iemand uit Tarsus die Saulus heet. Hij is aan het bidden, 12 en hij heeft in een visioen gezien hoe een man die Ananias heet, binnenkomt en hem de handen oplegt om hem weer te laten zien.’ 13 Ananias antwoordde: ‘Heer, van veel kanten heb ik gehoord over deze man en over al het kwaad dat hij uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan. 14 Bovendien heeft hij toestemming van de hogepriesters om hier iedereen die uw naam aanroept in de boeien te slaan.’ 15 Maar de Heer zei: ‘Ga, want hij is het instrument dat ik gekozen heb om mijn naam uit te dragen onder alle volken en heersers en onder al de Israëlieten. 16 Ik zal hem tonen hoezeer hij moet lijden omwille van mijn naam.’ 17 Ananias vertrok en ging naar het huis, waar hij Saulus de handen oplegde, terwijl hij zei: ‘Saul, broeder, ik ben gezonden door de Heer, door Jezus, die aan u verschenen is op de weg hierheen, om ervoor te zorgen dat u weer kunt zien en vervuld wordt van de heilige Geest.’ 18 Meteen was het alsof er schellen van Saulus’ ogen vielen; hij kon weer zien, stond op en liet zich dopen, 19 en nadat hij gegeten had, kwam hij weer op krachten.
Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Dietrich Bonhoeffer over léven uit het Woord:
De christen leeft niet meer uit zichzelf, uit zijn eigen beschuldiging en rechtvaardiging, maar uit die van God. Hij leeft geheel en al uit het Woord, dat God over hem heeft uitgesproken, in de gelovige onderwerping aan Gods oordeel, of het hem schuldig spreekt of rechtvaardigt. Dood en leven van de christen liggen niet in zijn eigen wezen verankerdmaar beide vindt hij alleen in het Woord, dat van buitenaf op hem af komt, in het tot hem gerichte Woord van God. De reformatoren hebben het zó gezegd: onze gerechtigheid is een Vreemde gerechtigheid’, een gerechtigheid van buitenaf (extra nos). Daarmee hebben ze gezegd, dat de christen is aangewezen op het Woord van God dat tot hem gesproken wordt. Hij is eenvoudig op dat op hem af komende Woord ingesteld en hij leeft slechts van de waarheid van het Woord van God in Jezus Christus. Als hem gevraagd wordt: waar vindt u uw heil, uw zaligheid en uw gerechtigheid? – dan kan hij nooit op zichzelf wijzen, maar hij wijst op het Woord van God in Jezus Christus, dat hem heil, zaligheid en gerechtigheid aanzegt. Alleen naar dit Woord kijkt hij, waar hij ook maar kan. En omdat hij dagelijks hongert en dorst naar de gerechtigheid (vgl. Mat. 5:6), verlangt hij telkens weer naar het verlossende Woord. Maar dat kan alleen van buitenaf komen. In zichzelf is de christen arm en dood. De hulp komt van de andere kant. Ze is ook gekomen en komt elke dag opnieuw in het Woord van Jezus Christus, dat ons verlossing, gerechtigheid, vrijspraak en zaligheid brengt.

* Dit Woord heeft God in de mond van mensen gelegd, opdat het onder de mensen verbreid zou worden. Als iemand erdoor geraakt is, vertelt hij het door aan de ander. Zo heeft God het gewild: wij moeten zijn levend Woord zoeken en vinden in het getuigenis van de broeder en uit de mond van mensen. Daarom heeft de ene christen de ander nodig, die hem het Woord van God brengt.

Plaats een reactie