Het doel van de Godsvrucht…

 Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd.
…want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
(Uit 1 Petrus 5)

Uit Psalm 49, NBG

8 Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch God zijn losprijs betalen,

9 – te hoog immers is de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend –
10 dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou zien.
11 Veeleer ziet hij, dat wijzen sterven, dat dwazen en redelozen tezamen te gronde gaan
en hun vermogen aan anderen nalaten.
12 Hun diepste gedachte is, dat hun huizen altoos zullen bestaan, 
hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen.
13 Maar de mens met al zijn praal houdt geen stand;
hij is gelijk aan de beesten, die vergaan.
(…)
16 Maar God zal mijn leven verlossen
uit de macht van het dodenrijk,
want Hij zal mij opnemen. sela
(Psalm 73, SV)
21 De mens, die met al zijn praal geen inzicht heeft,
is gelijk aan de beesten, die vergaan.

‘Toen was ik onverstandig en wist niets, ik was een groot beest bij U.’

(…) Hij (de dichter van Psalm 73) had het hele doel van het godvruchtige leven uit het oog verloren. En als u en ik zoals deze man reageren op beproevingen en moeilijkheden, dan kunnen we bij de laatste analyse over onszelf alleen maar zeggen, dat wij onwetend  zijn.

Wat weten we dan niet? We zijn onwetend aangaande alles wat de Bijbel over het godvruchtige leven zegt en in het bijzonder zijn wij onwetend over de Nieuwtestamentische Brieven, die alle geschreven zijn om juist deze onwetendheid door te lichten. Als wij dus mopperen over de wijze waarop God ons behandelt en klagen over Zijn kastijdingen, dan verraden we eenvoudig, dat wij de Schriften helemaal niet kennen en dat wij nog nooit het Nieuwe Testament hebben begrepen, of anders, dat wij willens en wetens onwetend zijn en weigeren te bedenken en toe te passen, wat we heus wel weten. We zien de Schriften, maar we weigeren naar hun argumenten te luisteren en onttrekken ons aan hun invloed. ‘Onwetend.’

(…)

U en ik verkeren altijd in tegenwoordigheid van God. Wanneer u zich dan ook in uw eigen hoekje terugtrekt, medelijden met uzelf hebt, omdat u bezeerd bent of omdat dit of dat met u gebeurd is, dan moet u maar eens goed bedenken, dat dit alles zich voltrekt in Gods tegenwoordigheid. En als u vraagt: ‘Is God eerlijk jegens mij, is het wel rechtvaardig, dat ik moet lijden, terwijl anderen het zo goed maken?’ bedenk dan, dat deze vragen en gedachten over God bij u opkomen waar God ‘Zelf bij is. ‘Bij U.’ Deze man had Gods grootheid vergeten. Wanneer wij ons altijd de grootheid van God zouden te binnen brengen, dan zouden we heel veel dingen nooit meer doen. Als we ons realiseren, dat we slechts als een vlieg of een sprinkhaan of nog minder zijn in de tegenwoordigheid van de Almachtige en dat Hij ons uit dit leven weg kan nemen, alsof er niets gebeurd was, dan zullen we ons niet langer meer verheffen en opscheppen in Zijn tegenwoordigheid en Hem in verhoor nemen. We moeten ons realiseren met de woorden van een wijs man uit bet Oude Testament, dat ‘God in den hemel is en gij op aarde zijt.’
Maar vóór alles moeten we ons de liefde van God te binnen brengen. God is liefde. Deze man kwam tot het inzicht, dat hij wel een heel dom en dwaas mens was om te twijfelen aan Gods liefde. Hij was alles verschuldigd aan de liefde, de goedheid en de genade van God. Als wij dus dergelijke harde en onwaardige gedachten over God hebben, dan moeten we wel bedenken dat Hij Zijn Zoon in de wereld zond, ja zelfs naar de schande en doodstrijd van Golgotha, voor ons. Toch bedenken wij zulke dingen zelfs in Zijn heilige tegenwoordigheid. Stelt u nu eens uzelf voor, terwijl u zit te zeuren in Gods tegenwoordigheid net als een verwend kind. Kijk maar eens naar een mokkend kind, kijk maar eens naar een dier. Wat zien die er belachelijk uit. Welnu, vermenigvuldig dat nu maar eens ontelbare malen en denk dan maar eens aan uzelf in tegenwoordigheid van deze almachtige, heilige en liefdevolle God. Nee, over zo’n toestand valt geen goed woord te zeggen. De Psalmist heeft gelijk; hij is niet onvriendelijk tegenover zichzelf, maar hij stelt eenvoudig de waarheid vast. ‘Ik was een dier, onverstandig en wist niets.’

Wat is nu de tegenstelling hiervan? Ik kan geen beter voorbeeld bedenken dan de toestand van de Verloren Zoon, nadat hij tot zichzelf kwam. Ik twijfel er niet aan, dat de arme kerel tot op dat ogenblik had gedacht, dat hij slecht behandeld was. Hij had zijn huis verlaten om naar een ver land te gaan. Hij wilde daar laten zien wat hij wel waard was, maar de zaken liepen verkeerd en hij vond, dat hij slecht werd behandeld. Toen kwam hij tot zichzelf, ging naar huis en zei: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden.’ Hier wordt precies hetzelfde gezegd op een andere wijze; niets om onszelf aan te bevelen, geen excuses, we zijn even onuitsprekelijk dom gewest als dieren. We hebben gefaald in het denken en redeneren, we hebben gefaald in het toepassen van de Schriften. Dat verschrikkelijke eigen ik heeft de leiding weer genomen en we zijn zo overgevoelig, dat niets en niemand het meer bij het rechte eind heeft behalve wij. Laat ons dit eens onder ogen zien, dit ontmaskeren, dit analyseren en dan onszelf daarmee confronteren. Laat ons dit eens eerlijk doen, tot wij diep beschaamd zijn over onszelf.
Laat ons dan tot onze genadige en liefhebbende God gaan en erkennen dat wij wormen, ja nog minder voor Hem zijn, dat wij op Hem totaal geen recht hebben en evenmin op Zijn vergeving. Laat ons Hem zeggen, dat liet ons niet gaat om een spoedige genezing, dat wij wel voelen dat wij het zelfs helemaal niet verdienen genezen te worden.

Zoals we al eerder zagen, is de moeilijkheid met ons, dat wij onszelf veel te gauw genezen. Volgens onze gevoelens hebben wij recht op vergeving. Maar de leer van de Schrift en ook het voorbeeld dat wij vinden in de levens van de heiligen is, dat zij, net als de Verloren Zoon, niets meer weten te verdienen dan de verdoemenis, dat zij als dieren in hun domheid zijn geweest en dat zij tegenover God helemaal geen rechten konden doen gelden. Ze waren dan ook inderdaad uiterst verbaasd, dat God hun nog kón vergeven. Laat ons onszelf eens onderzoeken in dat licht. Vluchten wij terug naar God met het gevoel, dat wij recht op vergeving hebben? Of vinden wij, dat wij geen recht hebben om vergeving te vragen? Zó voelde deze man zich en ik geloof, dat de eerste reactie van de ware Christen altijd zo is. Paulus zag na jaren van prediking nog eens terug op het verleden en zei, dat hij ‘de voornaamste was’ onder de zondaren. Hij was er nog steeds verbaasd over, dat God hem ooit had kunnen vergeven. Hij reageerde nog steeds als zondaar; hij was nog steeds verbaasd over het wonderbaarlijke kruis en de liefde van God in Jezus Christus, onze Heer.

Toen was ik onverstandig en wist niets, ik was een groot beest bij U.

Zie ook (voorafgaande): Over bekering en zelftucht…

Bron: Geloofsbeproeving: Psalm 73, het lijden van de vrome en de voorspoed van de goddeloze / door D. Martyn Lloyd-Jones (Kampen, De Groot Goudriaan)

 Klik hier voor meer over en van D. Martyn Lloyd-Jones