Meditatie over Psalm 34 in de gevangenis, juni 1944

Psalm 34:20

‘Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hem de HERE.’

De rechtvaardige lijdt in de wereld, de onrechtvaardige niet. De rechtvaardige lijdt aan de dingen, die voor anderen vanzelfsprekend en noodzakelijk zijn. De rechtvaardige lijdt aan de ongerechtigheid, aan de zinloosheid en aan het kwaad van de wereldgeschiedenis, hij lijdt aan de vernietiging van de goddelijke inzettingen van het huwelijk en de familie. Hij lijdt daar niet alleen aan omdat het voor hem ontbering betekent, maar omdat hij iets anti-goddelijks daarin herkent. De wereld zegt: dat is nu eenmaal zo, en dat zal ook altijd wel zo blijven, en moet zelfs zo blijven. De rechtvaardige zegt: zo moet het niet zijn; het is tegen God. Daaraan zal men in het bijzonder de rechtvaardige herkennen, dat hij op deze wijze lijdt. Hij laat in zekere zin zien hoe God lijdt. Daarom lijdt hij, zoals God aan de wereld lijdt. ‘Maar de HERE redt hem’ – niet in ieder lijden van de mens is God een bijstand. Maar in het lijden van de rechtvaardige is God altijd een bijstand omdat hij met God meelijdt (1,2). God is er altijd bij. De rechtvaardige weet dat God hem zo laat lijden opdat hij God zo leert liefhebben. In het lijden vindt de rechtvaardige God. Dat is zijn bijstand. Vindt in uw scheiding God en u vindt bijstand. Het antwoord van de rechtvaardige op het lijden dat hij heeft te ondergaan in de wereld is: zegenen. Dat was het antwoord van God aan de wereld die Christus kruisigde: zegen. God vergeldt geen kwaad met kwaad en de rechtvaardige moet dat ook niet doen. Niet veroordelen, niet vervloeken, maar zegenen. De wereld zou geen hoop hebben als er niet zou zijn gezegend. Van de zegen van God en de rechtvaardige leeft de wereld en heeft ze toekomst. Zegenen betekent de hand op iemand leggen en zeggen: jij behoort ondanks alles tot God. Zo gaan wij om met de wereld, die ons het lijden bezorgt. Wij verlaten haar niet, wij verwerpen, verachten en verdoemen haar niet, maar wij roepen haar aan bij God, wij geven haar hoop, wij leggen de hand op haar en zeggen: moge Gods zegen over jou komen; hij wil jou vernieuwen. Wees gezegend, jij door God geschapen wereld, jij die tot jouw Schepper en Verlosser behoort.
Wij hebben Gods zegen ontvangen in geluk en in lijden. Wie echter zelf gezegend wordt, die kan niet anders dan deze zegen doorgeven (3), ja hij moet zelf een zegen zijn, waar hij ook is. Alleen uit het onmogelijke kan de wereld vernieuwd worden; en het onmogelijke is de zegen van God.
Toen Jezus ten hemel voer hief hij de handen op en zegende hij de zijnen (Lucas 24:50). Wij horen hem in dat uur tot ons spreken: ‘De HERE zegent u en hij behoedt u. De HERE doet zijn aangezicht over u lichten en is u genadig. De HERE verheft zijn aangezicht over u en geeft u vrede’ (Numeri 6:24-26). Amen.

Bron: “Mijn ziel keert zich stil tot God” met preken en meditaties van Dietrich Bonhoeffer.
(1) In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds. (Jesaja 63 : 9, NBG)
(2) Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde. (Hebreeën 4 : 15, NBV)
(3) Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet. (Romeinen 12 : 14, NBV)

Persoonlijke notitie – AJ:
Kan “de Bonhoeffer van deze meditatie” nog zeggen dat hij Hitler zo mogelijk “nog eigenhandig zal vermoorden” en zou hij zich nog weer zo onvriendelijk en nogal uit de hoogte willen en kunnen uitlaten over (de angst van) zijn medegevangenen zoals hij eerder deed in correspondentie met zijn zwager Betghe?!

Extra:

“Hier zijn nog een paar regels, die mij de laatste avonden zijn ingevallen // Ze zijn een kerstgroet voor jou, onze ouders en zuster.” Dietrich Bonhoeffer.
Met deze woorden voegde Dietrich Bonhoeffer zijn beroemd geworden gedicht “Door goede machten trouw en stil omgeven” (liedboek 398) bij de brief die hij vanuit gevangenschap stuurde aan zijn verloofde. Drie maanden later, op 9 april 1945, werd hij door de nationaalsocialisten vermoord.

3e couplet (NL, Liedboek 398)

Und reichst du uns den schweren Kelch, den bittern
des Leids, gefüllt bis an den höchsten Rand,
so nehmen wir ihn dankbar ohne Zittern
aus deiner guten und geliebten Hand.

En wilt Gij ons de bittre beker geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.

Plaats een reactie