De pinksterpreek, ons christelijk geloof en het “totdat”…

Het citaat is gekozen uit een preek die Luther op Tweede Pinksterdag 1534 hield in de stadskerk van Wittenberg. De perikoop was Handelingen 2:14-36. De tijdens de dienst gemaakte aantekeningen zijn van de hand van Luthers secretaris Georg Rörer:

“Wanneer wij gestorven zijn, zal God anderen geven die na ons over de uitstorting van de Heilige Geest zullen preken. Want de Heere Christus, Die door de profeet Joël heeft laten profeteren dat Hij in de laatste dagen van Zijn Geest zal uitgieten, zit nog hierboven aan de rechterhand van God en vervult dagelijks deze profetie (Joël 2:28). Dat is: Hij giet nog steeds Zijn Heilige Geest uit, verlost uit noden, doopt, spreekt vrij, vergeeft de zonden, en schenkt de eeuwige zaligheid aan allen die in Hem geloven en Zijn Naam aanroepen.

Als Christus niet aan de rechterhand van God zou zitten en ook van Zijn Geest niet dagelijks zou uitgieten, dan zou het christelijk geloof niet blijven bestaan. Want het gaat tegen alle mensenverstand in, en de duivel is het vijandig gezind. Daarom, wanneer deze uitstorting van de Heilige Geest niet altijd zou doorgaan, dan zou de duivel niet één mens bij de pinksterpreek en bij het geloof in Christus laten blijven. Maar onze lieve God in de hemel heeft een eeuwige, Goddelijke Muur daarvoor gezet, Jezus Christus, Zijn Zoon en onze Heere, verhoogd aan Zijn rechterhand. Hij alleen laat ons de pinksterpreek en het christelijk geloof behouden, totdat ook wij ondankbaar worden en God de duivel toestaat om vanwege onze verkeerdheid en ondankbaarheid deze prediking van ons te nemen.

Toch moet de pinksterpreek en het christelijk geloof blijven tot aan de einde van de wereld. Ook als wij dit alles vanwege onze ondankbaarheid verliezen, dan moeten toch anderen het weer krijgen, zolang de wereld bestaat. Als de duivel de pinksterpreek uit een stad, dorp, gebied of land verdrijft: dan kan hij die toch niet uit de hele wereld verdrijven. Want Christus zit aan de rechterhand van God en regeert met Goddelijke macht, zodat Hij Zijn christenheid door de uitstorting van de Heilige Geest, door de prediking van het Evangelie, en door doop en avondmaal vergadert tot één geloof, hoop en liefde. Daarom is Hij ook naar de hemel gevaren en heeft Hij Zich gezet aan de rechterhand van God, opdat Hij die werken zou verrichten en volbrengen die alleen eigen zijn aan God.”

Maarten Luther: Predigt Luthers: öffentlich in der Pfarrkirche gehalten, am Pfingstmontage, 1534, gedruckt zu Jena, durch Christiaan Rödingers Erben. Anno 1559, vgl. W(2) 13, S. 2069 ff (Georg Rörers Nachschriften)

Bron: www.maartenluther.com

16 maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: 17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; 
(…) 21 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.
(…) 36 Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt.
37 Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? 38 En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. 39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. 40 En met nog meer andere woorden getuigde hij, en hij vermaande hen, zeggende: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht.
(uit Handelingen 2)