Geneigd God en de naaste te haten…?

Te lezen in Romeinen 8 vers 6-8:
6 Wat onze eigen natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en vrede. 7 Onze eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen.
Haten: dat is God en de medemens en de dieren- en plantenwereld niet de hen van God gewezen plaats gunnen en/of geven in ons samenleven met Hem en met elkaar en met het leven in de ons omringende natuur.

Kunnen en moeten we werkelijk op grond van Gods Woord belijden, dat wij mensen “van nature geneigd zijn om God en de naaste te haten”, zoals geschreven is in het antwoord op vraag 5 in Zondag 2 van de Heidelbergse Catechismus?
Tegenwoordig worden deze woorden ook wel weergegeven met “ik ben er van nature op uit om God en de naaste te haten”. Door de laatstgenoemde formulering, lijkt wat hier beleden wordt in onze Catechismus zelfs nog meer verwerpelijk, dan bij de woorden die oorspronkelijk gebruikt werden. En het is ook beslist niet vleiend voor de mens wat ons hier geleerd wordt en ons eigen inzicht (onze menselijke-wijsheid) schiet echt tekort om dit vanuit eigen levenservaring te kunnen en willen beamen. En sommigen gebruiken die nieuwe formulering om wat hier over de mens gezegd wordt te verwerpen en om meer ruimte te vragen voor een andere (wat optimistischer) opvatting over hoe het met ons mensen gesteld is in deze wereld. Om dan te pleiten voor de opvatting dat gelovigen en zelfs “wereldse” mensen (Bijbels gezien “ongelovigen”) best heel wat kunnen bereiken als ze er naar streven om “mooie mensen” te zijn (1).

Wanneer we echter letten op het onderwijs van Gods Woord over het opvolgen en toepassen van Gods geboden, zoals de Here Jezus ons dat in de Bergrede geeft, dan kunnen we de opstellers van de Heidelbergse Catechismus alleen maar gelijk geven met hun woorden. Volgens het onderwijs van de Here Jezus is haten niet iets wat pas gebeurd als we iemand hartgrondig verwerpen of dood wensen en dit misschien zelfs ook nog eens daadwerkelijk zouden willen doen, maar dat haten begint al wanneer we de Ander/ander niet de plaats geven in ons leven geven die God ons gebiedt. En het grote gebod is dat we God lief zullen hebben boven alles en onze naaste als onszelf (lees Matteüs 5 : 17-48).
Wanneer we ons niet volkomen houden aan deze Goddelijke hoofdregel en de andere leefregels, zoals ons gezegd wordt in de Bergrede, dan is er geen vrede met God en met de naaste, maar dan is er ruimte voor allerlei kwalijke praktijk en die ruimte leidt altijd van kwaad tot erger. Tenzij we ons bekeren. En dan niet een bekering van eens en éénmaal, maar een dagelijkse bekering (2). Wanneer we ons dagelijks laten onderwijzen door Gods Woord, dan gaan we ook steeds meer inzien dat dit ook echt elke dag nodig is. Dat we elke dag in ons liefhebben en eren van God tekort schieten en geneigd zijn om Hem hooguit een goede plaats naast ons te gunnen en dat we elke dag weer geneigd zijn om onszelf meer lief te hebben, dan de naaste die God op onze weg heeft gebracht of (soms onverwachts) brengt en waarvan God nu van ons verwacht dat we hem of haar liefde bewijzen. En die naaste, dat kan zelfs een vijand zijn en ook die behoren we even lief te hebben als onszelf! (Matteüs 5 : 43-48).
Hoe dieper we dus door het onderwijs van de Here Jezus Gods wil leren verstaan voor ons leven, voor de omgang met Hem en onze medemensen (3), hoe meer we gaan beseffen en belijden met Zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus dat we – ook bij dagelijkse bekering – nog maar “een klein begin van de gehoorzaamheid hebben” die de drie-enige God van ons vraagt. Let bijvoorbeeld op wat Paulus aan de Tessalonicenzen schrijft, die tot in verre omstreken bekend waren geraakt om hun onderlinge liefde, en hoewel hij zijn blijdschap daarover niet verbergt, hen toch met klem aanspoort ” om dat nog veel meer te doen” (lees hierbij 1 Tessalonicenzen 4).

(1)  Jos Douma: Spirituele vorming (1) en 450 jaar Heidelbergse Catechismus (2) en Je bent een mooi mens (3)
(2) Van die dagelijkse bekering maken we praktijk door bijvoorbeeld onze dag te beginnen met (eerst) eerbiedig Bijbellezen en (daarna) ons gebed te beginnen met het eerbiedig uitspreken van het “Onze Vader”-gebed (Matteüs 6 : 5-14).
(3) We beginnen dan iets te begrijpen van de uitroep van Petrus, na het spreken van Jezus tot de mensenmenigte en na zijn woord tot Petrus om toch de netten uit te zetten: “Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens” (Lukas 5 : 1-11).
(4) Zie ook: Wat is een waar geloof? (Maarten Luther)

Plaats een reactie