God, uw troon houdt stand tot in eeuwigheid…

33 Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn beschikkingen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen. 34 ‘Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit zijn raadsman? 35 Wie heeft hem iets gegeven dat door hem moest worden terugbetaald?’ 36 Alles is uit hem ontstaan, alles is door hem geschapen, alles heeft in hem zijn doel. Hem komt de eer toe tot in eeuwigheid. Amen. (Uit Romeinen 11)

In zijn grote Genesis Verklaring (1535-1545) is Luther gekomen aan de bekende geschiedenis uit het leven van Jacob, waarin verhaald wordt dat de zonen van Jacob hun broer Jozef verkopen naar Egypte (Genesis 37:12 vv). Hij maakt dan van de gelegenheid gebruik om nog meer zonden en gebreken in het gezin van Jacob (Luther noemt het ‘de kerk van Jacob’) de revue te laten passeren. Het gekozen citaat, dat daarop volgt, gaat als een soort toepassing meer over de onbegrijpelijke wegen die God ook nu nog met Zijn kerk houdt en met iedere gelovige in het bijzonder:

(…) “Op deze manier is Jacob een voorbeeld geworden – niet alleen wat zijn geduld betreft, maar ook hoe men over de wonderlijke raad [of: beschikkingen] van God over óns moet denken. God heeft gewild dat dit allemaal opgeschreven en in de kerk gelezen en onderwezen zou worden. Zodat wij daaruit kunnen leren hoe Hij Zijn heiligen wonderlijk leidt en regeert. En wel zo, dat Zijn heiligen ook zelf niets kunnen begrijpen en verstaan van deze raad van God waardoor zij geleid worden.

Waarom doet God dat? Dat doet Hij om geen andere reden dan dat Hij ons vlees, begrip en verstand, en daarbij ook onze wijsheid de dood wil laten sterven. Want het is nodig dat wij er aan wennen om slechts onze ogen te sluiten en op de beloften van God vertrouwen – ook als Hij Zich houdt alsof Hij ons niet ziet of kent, ja ook als het tegenovergestelde gebeurt van wat ons goeddunkt.

God verbergt Zich: zoals wij ook lezen in Hooglied (vgl. 2:9), waar de bruid zegt: ’Hij staat achter de muur – Hij verstopt en verbergt Zich achter het gordijn.’ En ook [in het Nieuwe Testament] hoe het Kindje Jezus, toen Hij twaalf jaar oud was, Zich aan Zijn ouders heeft onttrokken (vgl. Lukas 2:43).

Op dezelfde manier gedraagt Hij Zich ook tegen de godzaligen en vromen: zodat het schijnt dat Hij ons helemaal niet wil kennen – ook dán als Hij ons tevoren grote beloften heeft gedaan en zelfs eerst Zijn onwankelbare verbond met ons heeft opgericht. Toch laat Hij ons zó omkomen alsof Hij Zijn beloften geheel zou hebben vergeten, en alsof Hij ons niet wilde zien, ja ons geheel zou hebben verworpen (1).

Dit is nu de wijsheid van de christenen: om zich stil te houden onder Gods beschikkingen, en te volharden bij de beloften die Hij ons heeft gegeven. Want deze beloften zijn zeker en vast genoeg, en het verbond van de Heere blijft bestendig, zoals de psalm zegt: ‘De Behoeder van Israël zal niet sluimeren of slapen’ (vgl. Psalm 121:4).”

Maarten Luther: Vorlesungen über 1. Mose von 1535-1545, vgl. WA 44, 268, 40 – 269, 14, weergave: J.G. Walch (Ausgabe 1740) Zweijter Theil, S.1601-S.1602

Bron: Wilt u deze Luthercitaten ter kennismaking doorsturen aan uw vrienden. Er zijn geen kosten aan verbonden. Voor het aanmelden/afmelden van deze wekelijkse citaten kunt u gebruikmaken van dit e-mailadres info@maartenluther.com en van deze website: www.maartenluther.com (contact op de homepage)

(1) Uit Hebreeën 1

8 Maar tegen de Zoon zegt hij:
‘God, uw troon houdt stand tot in alle eeuwigheid,
en de scepter van het recht is de scepter van uw koningschap.
9 Gerechtigheid hebt u liefgehad en onrecht gehaat;
daarom, God, heeft uw God u gezalfd
met vreugdeolie, als geen van uw gelijken.’

10 En ook:
‘In het begin hebt u, Heer, de aarde gegrondvest,
en de hemel is het werk van uw handen.
11 Zij zullen vergaan, maar u houdt stand,
ze zullen als een gewaad verslijten,
12 als een mantel zult u ze oprollen,
als een gewaad zullen ze worden verwisseld;
maar u blijft dezelfde, en uw jaren zullen geen einde nemen.’

13 Tegen wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt’? 14 Zijn zij niet allen dienende geesten, uitgezonden om hen bij te staan die deel zullen krijgen aan de redding?

1 Daarom moeten wij al onze aandacht richten op wat we gehoord hebben,
dan zullen we niet uit de koers raken (…)