Woord en beeld en jeugd in onze samenkomsten…


38 Op hun reis ging Hij een dorp in. Een vrouw, Marta genaamd, ontving Hem. 39 Zij had een zuster die Maria heette. Die kwam aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. 40 Marta had het heel druk met bedienen. Ze ging naar Jezus toe en vroeg: ‘Heer, laat het U koud dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dat ze mij komt helpen.’ 41 De Heer gaf haar ten antwoord: ‘Marta, Marta, je maakt je bezorgd en druk over van alles, 42 maar slechts één ding is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen en dat zal haar niet worden ontnomen.’
(Woorden van de Here Jezus Lukas 10 : 38-42)
13 Toen Jezus in het gebied van Caesarea Filippi kwam, vroeg hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’ 14 Ze antwoordden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’ 15 Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ 16 ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God,’ antwoordde Simon Petrus. 17 Daarop zei Jezus tegen hem:Gelukkig ben je, Simon Barjona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel. 18 En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen,  en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ 20 Daarop verbood hij de leerlingen ook maar tegen iemand te zeggen dat hij de messias was. (Matteüs 16 : 13-20, NBV)
8 Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9 En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. 10 Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de messias. 11 De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. 12 Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.
(
Onderwijs van de Here Jezus in Matteüs 23 : 8-12)

Twee uitspraken die niet thuis horen in/bij het onderwijs van Gods Woord aan de gemeente:

  • Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst (1).
  • Eén beeld zegt meer dan duizend woorden.

Wie de jeugd heeft heeft de toekomst (1).

De toekomst van de gemeente, haar groei en voortbestaan zijn zozeer “om Christus wil” een geschenk van God de Vader door het werk van de Heilige Geest, dat deze uitspraak een uiting van ongeloof genoemd moet worden, wanneer deze wordt voorgehouden aan Gods gemeente. Het is  een uitspraak die niet bruikbaar te maken is voor het werk in de gemeente van de Here Jezus Christus. Niet of en hoe wij de jeugd bij het geloof en bij de kerk/gemeente weten te betrekken – en wat wij daarvan menen te kunnen meten en weten – dient bepalend te zijn voor wat er in en door de gemeente verkondigd en gedaan wordt, maar bepalend dient te zijn of dat wat er in de gemeente verkondigd en gedaan wordt in overeenstemming is met Gods Woord. Wij kunnen en hebben de jeugd niets van onszelf aan te reiken als het gaat om hun geloof en hun behoud en hun (toekomstige) betrokkenheid bij de gemeente. Maar, wanneer we in persoonlijk leven en samenleven met de gemeente, leven en handelen uit het geloof en naar Gods Woord, dan worden – zowel aan ouderen als jongeren – “de dingen” (liefde, moed, kracht en gaven) van het geloof en van het Koninkrijk Gods ons aangereikt “vanuit de hemel”.
De gemeente is de plaats waar wij mensen alle eigen inzicht opzij kunnen en durven en behoren te zetten voor de richtlijnen van Gods Woord. Wanneer wij echter onze menselijke inzichten en de opvattingen van de wereld laten bepalen hoe we daar bezig zijn of bezig gaan, wie of wat garandeert ons dan (wel) dat de jeugd, die wij met “onze aanpak” menen gepaaid te hebben of nog te kunnen “paaien”, op wat latere leeftijd toch niet alsnog (misschien zelfs massaal) zal afhaken? En wij ouderen misschien ook?! Zelfs onze (oprechte en/of vermeende) trouw aan Gods Woord in verkondiging en praktijk van het samenleven van een gemeente, bepaald niet wat hier op aarde de toekomst is (voor de jeugd) van de gemeente (2). Niet wat wij mensen presteren en gepresteerd hebben in en door het geloof is hier bepalend, maar zij ligt geheel in de handen van onze Levende God en Vader in de hemel. Zelfs Jezus beleed dat bij en van Zijn werk hier op aarde (Matteüs 16 : 13-20)! En dat het zó ligt, is voor ons maar gelukkig ook, want dat zal en moet ons helpen om in alle omstandigheden gehoorzaam en bescheiden en daardoor met een gerust hart en geweten “onder het Woord” te blijven, dus onder het gezag en de leiding van onze Herder en Leraar, Jezus Christus. Zoals Jezus ons ook geboden heeft (Matteüs 23 : 8-12). Dát verlost de gemeente van menselijke jukken en lasten en doet haar (samen)leven onder het zachte juk en de lichte last van haar Heer en Heiland.
(Zie verder ook: Missionaire gemeente en Samenkomst van de gemeente).

(1) Een uitspraak die Hitler gebruikte om het belang van de Hitler-Jugend te benadrukken.
(2) Wat hebben wij in Nederland niet een divers aanbod “gecreëerd” in de kerken/gemeenten en wat hebben wij niet voor mogelijkheden (gehad) met de EO (allerlei soorten radio- en televisie-programma’s, jongerendagen, etc.) en wat is er hier door de kerken/gemeenten en allerlei christelijke organisaties niet een energie gestoken in het organiseren van conferenties, vrouwen- en mannendagen, mannen-weekends, etc. En wat is en wordt daar soms hoog van opgegeven en hebben we dáár niet veel van verwacht en misschien ook teveel van verwacht?!

Eén beeld zegt meer dan duizend woorden.

In de dierenwereld spelen visuele prikkels, geuren en gevoelsprikkels een overheersende rol in het onderling contact en in de sexuele gedragingen. Zo is het niet bij de mens.

God heeft zich aan de mens geopenbaard door zijn Woord. Door met hem in gesprek te gaan kreeg de mens de gelegenheid om God te leren kennen en zo kreeg de mens Gods liefde en wil te horen en te verstaan. God benaderde de mens hiermee op een menselijke wijze, dus op een manier die door de mens te begrijpen was en is. God gaf de mens daarmee verantwoordelijkheid. God is woord-gever, de mens is altijd en in elke situatie antwoord-gever. Of het nu om geloof of om wetenschap gaat, in beide gevallen geldt voor de mens dat hij daarin antwoord geeft op dat wat God de mens(heid) over zichzelf en de werkelijkheid (Zijn schepping) door zijn Woord heeft geopenbaard en nog wil openbaren.

Voordat er bij mensen van een verlangen naar een huwelijk (toch de meest hechte en innige vorm van menselijk samenleven) gesproken kan worden, hebben de a.s. huwelijkspartners, na eerdere ontmoetingen – als het goed is – gelegenheid gezocht om elkaar door gesprekken beter te leren kennen en hebben ze, voordat ze in het huwelijk gaan samenleven, ook eerst echt van hart tot hart met elkaar gesproken. Wanneer die gesprekken er niet geweest zijn en ook wanneer dat gesprek later ontbreekt binnen het huwelijk, zal er niet werkelijk sprake zijn van een elkaar kennen en van een innige en goede (sexuele) omgang met elkaar, hoe mooi de huwelijkspartners elkaar ook mogen vinden.

Woorden in rust tot ons en tot en met elkaar gesproken, geven tijd van overweging (hoe kort ook) en daarmee tijd voor aanvaarding of voor verwerping. In het gesprek blijft de mens in zijn verantwoordelijkheid. Tijdens het aanhoren van woorden, kan men zich als luisteraar een kritische of een welwillende luisterhouding aanmeten. Deze houding is heel bepalend voor de mate waarin wij wat de ander zegt tot ons toelaten en gelegenheid geven om invloed op ons uit te oefenen.

Van een statisch beeld en/of van bewegende beelden kan men niet (of moeilijk) bepalen en zeggen of ze waar of onwaar zijn. Bewegende beelden overkomen de toeschouwer, voeren hem of haar mee (dwingen door hun opeenvolgingssnelheid tot volgen) en zijn soms ook heel overrompelend. Beelden  zijn in hun effect eigenlijk altijd direct emotionerend en geven tijdens het waarnemen geen of nauwelijks tijd om – zo nodig – kritische afstand te nemen of te bewaren. Beelden hebben ons al beïnvloed voordat wij kunnen bepalen of wij deze beïnvloeding gewenst en toelaatbaar vinden of niet (*).

(*) Dit geldt zowel voor filmbeelden in een huiskamer of filmzaal als ook voor theater/toneel-voorstellingen op een podium. De toeschouwer wordt “meegenomen” door de beelden die bij hem of haar binnenkomen (voor een belangrijk deel dus door uiterlijke aspecten van acteurs en acteren) en door de emoties die hiermee en hierdoor worden opgewekt.

God wil de mens ontmoeten in en door het Woord en de mens daarmee en daarbij in zijn verantwoordelijkheid plaatsen. Toen de Here Jezus kwam, verscheen Hij in nederige menselijke gedaante en niet in goddelijke gedaante. Hij moest als Messias (h)erkend worden vanwege de woorden die Hij sprak, de woorden die de Vader Hem gaf uit te spreken. De tekenen die Hij deed konden alleen bevestiging zijn van het Woord dat Hij tot de mensen gesproken had. De tekenen op zich, zonder dat men gehoor en geloof wilde geven aan  zijn Woord, hadden geen overtuigingskracht voor hen die slechts toeschouwer wilden zijn en zich “doof hielden” voor zijn Woord (*).

(*) De Bijbel spreekt bij dit zich “doof houden” voor Gods Woord van een “weerstaan van de Heilige Geest”.

Het Woord van God is zo krachtig, dat het al ons voorstellingsvermogen te boven gaat en het laat zich niet in beelden vangen. Daarom is God in de omgang met zijn volk en met zijn gemeente heel zuinig met het gebruik van beelden. Aan de Gemeente van het Nieuwe Testament zijn alleen de Sacramenten Doop en Avondmaal als zichtbare tekens en zegels geschonken – en dan alleen ter bevestiging en versterking van ons geloof, dat door het Woord gewerkt is en wordt.

Opmerking:
Is de geschiedenis met het gouden kalf in dit verband niet een sprekend voorbeeld? Had het volk Israël niet grote moeite met het luisteren naar een sprekende God, die voor hen niet zichtbaar was. Meenden het volk en Aäron niet dat een beeld toch beter kon duidelijk maken en weergeven wie hun God was, dan de woorden, die de levende God tot hen gesproken had en spreken wilde?  (Exodus 20 en (Exodus 32). Zie ook preek van Bonhoeffer over Exodus 32 in 1933.

Plaats een reactie