Geloof en goede werken (I)

HC Zondag 33 – vraag 91: Maar wat zijn goede werken?

[Over de goede werken, 1520]

In de eerste plaats: u moet weten dat er geen andere goede werken zijn dan alleen die God heeft geboden, zoals er ook geen zonden zijn dan alleen die God heeft verboden. Daarom, wie goede werken wil doen, die hoeft niets anders dan Gods wet te kennen. Christus zegt: ‘Wilt u zalig worden, houd dan de geboden.’ En toen de rijke jongeling aan Hem vroeg wat hij moest doen om zalig te worden, hield Christus hem niets anders dan de Tien Geboden voor (vgl. Mattheüs 19:17-18). Daaruit volgt dat wij de goede werken uit Gods geboden moeten leren en niet uit het aanzien, de grootte of het aantal van de werken zelf. Bovendien moeten wij geen waarde hechten aan het goeddunken van mensen of aan menselijke wetten en gebruiken. Wij zien immers hoe dat is gegaan en nog steeds gaat door onze blindheid en door grote minachting van Gods wet.

In de tweede plaats: u moet weten dat het voornaamste en belangrijkste, ja, het voortreffelijkste werk, het geloof in Christus is. Zoals Hij sprak toen de Joden aan Hem vroegen: ‘Wat moeten wij doen, om goede Goddelijke werken te doen?’ Zijn antwoord was: ‘Dit is het goede Goddelijke werk, dat u gelooft in Hem Die Hij gezonden heeft’ (vgl. Johannes 6:28 vv). Maar als wij dit in de preek horen, dan lopen wij er aan voorbij en houden het geloof voor een eenvoudig en makkelijk werkje, terwijl wij er lang bij moesten stilstaan en diep over moesten nadenken. Want vanuit dit werk moeten alle andere werken voortvloeien en verricht worden en als een ‘leen’ daaruit ontvangen worden (1).

Er zijn onder u veel mensen die bidden, vasten, geven en van alles en nog wat doen, kortom, die een goed leven leiden voor de mensen. Wanneer men echter aan hen vraagt of het aangenaam is voor God, dan zeggen zij ‘nee’, of zij weten het niet óf zij twijfelen eraan. (…) Er is geen geloof en ook geen goed geweten voor God, daarom zijn de werken waardeloos en dood, en hun hele leven en al hun goedheid is niets waard. Dit is de reden waarom ik het geloof zo hoog verhef en dat ik deze ongelovige werken verwerp. Men beschuldigt mij dat ik goede werken verbied, terwijl ik u toch graag de echte goede werken van het geloof wil leren – die God behagen.

Maarten Luther: Von den guten Werken, 1520, vgl. WA 6, 204, 13 – 205, 13
Lezen: Mattheüs 19:16-30, kerntekst: vers 17
(1) Luther gebruikt hier (zoals hij wel meer doet) het middeleeuwse voorbeeld van een leenknecht, die van zijn leenheer een landgoed in ‘leen’ of in gebruik kreeg.

BronMijn enige troost – 365 dagen met de Heidelberger Catechismus