Vader

Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de Hemel en voor U en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. (Lukas 15:18)

Als wij willen bidden is het vóór wij bidden eerst nodig dat we weten hoe we Hem – tot Wie we bidden – zullen noemen en aanspreken, en hoe wij ons tegenover Hem moeten gedragen om Hem vriendelijk en gewillig te maken om ons te horen en te verhoren. Nu is er geen betere Naam onder alle namen, die ons meer geliefd kan maken bij God dan de Naam Vader. Het woordje ‘vader’ is ons als het ware aangeboren en is een zoete troost, daarom past de naam Vader bij God het best en ontroert Hem het meest. Wij belijden daarmee gelijk dat wij kinderen van God zijn, waardoor wij opnieuw Gods barmhartigheid opwekken. Geen lievere stem is er dan van een kind dat spreekt tot vader. Daarbij is het goed, dat we zeggen: ‘Die in de hemelen zijt’ want daarmee tonen we gelijk onze noden en ellenden, die óns tot bidden en God tot barmhartigheid bewegen.
Wie bidt: ‘Onze Vader in de hemel!’ en dat doet uit de grond van zijn hart, die belijdt dat hij een Vader in de hemel heeft, maar tegelijk zegt hij, dat hijzelf ellendig en verlaten is op aarde. Dit zuchten is als het verlangen van een kind dat in een vreemd land onder vreemde mensen leeft en graag naar huis wil, dat zegt: ‘Ach Vader, U bent in de hemel maar ik ben op aarde. Ik ben ver bij U vandaan, buiten het Vaderhuis, in nood en verdriet, omringd door duivelen, vijanden en gevaren.’

Maarten Luther: [Auslegung des Vaterunsersfiir die einfältigen Laien, 1519, vgl. WA 2, 83,12-32]

Bron:

Plaats een reactie