32 Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het koninkrijk te geven!
33 Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. Maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt. 34 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. (uit Lucas 12)
Is het niet de heerlijke zorgeloosheid van kinderen, dat zij er steeds vanuit (kunnen en mogen) gaan dat hun ouders (en/of anderen in de gemeente van Jezus Christus) er voor zorgen dat zij dagelijks te eten hebben. Is het niet een heerlijke taak en verantwoordelijkheid van ouders en/of verzorgers om zo de basis leggen voor een gezonde ontwikkeling van kinderen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Dat hun kinderen zich helemaal kunnen richten op hun spel en het onderricht dat ze krijgen om zich tot volwassen mensen te ontwikkelen. Mensen die verantwoordelijkheid kunnen dragen en daarmee ook weer de zorg voor anderen op zich kunnen nemen?! We vinden het niet gepast wanneer onze kinderen zich druk zouden (moeten) maken over hun dagelijks eten, maar wanneer onze kinderen bij ons komen met vragen over het onderwijs dat ze krijgen en zorgen die te maken hebben met hun ontwikkeling tot volwassene, dan helpen we ze natuurlijk graag met raad en daad…
En de Bijbel leert ons, dat God wil dat wij allen beseffen dat wij ook in zo’n kinderlijke verhouding tot hem staan en met hem leven. Dat we het zorgen maken over en zorgen voor ons dagelijks brood aan Hem mogen en kunnen overlaten. Dat we ons zo richten op onze ontwikkeling en ons werk, dat we zeggen kunnen dat Zijn Koninkrijk en de Gerechtigheid die daar bij hoort de eerste plaats heeft in ons leven.
Wanneer we dan in deze wereld kinderen van God aantreffen die honger lijden en tekort komen in hun eerste levensbehoeften…?, waar zoeken we dan de schuld en hoe trachten we daar een oplossing voor te vinden. Raden we die mensen aan om dan toch maar eerst hun Vader om het gewone dagelijkse brood en eerste levensbehoeften te vragen? Of beseffen we dan onze verantwoordelijkheid en de zorgplicht die wij hier hebben?! Hebben we dan niet juist te laten zien, dat wij met de opdracht “zoekt eerst het Koninkrijk van God en zijn Gerechtigheid” werkelijk ernst maken?! Doet de confrontatie met deze hongerende en lijdende kinderen van God dan niet in de eerste plaats een appèl op ons? Moeten we dan bijvoorbeeld niet liever een vakantie afzeggen of de aanschaf van een extra jas achterwege te laten om eerst die nood te lenigen? Of kunnen we ons van die problematiek afwenden en om de vragen die hier rijzen heenlopen, bijvoorbeeld met de opmerking: “Wat bereik ik met een druppel op een gloeiende plaat?”…