Maarten Luther en de gewetensvrijheid van de Joden…

29 Ik weet dat er na mijn vertrek woeste wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet zullen ontzien. 30 Uit uw eigen kring zullen mensen voortkomen die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen. 31 Wees daarom waakzaam en vergeet niet hoe ik ieder van u drie jaar lang dag en nacht onder tranen steeds weer raad heb gegeven. 32 Nu vertrouw ik u toe aan God en aan het evangelie van zijn genade, dat onze gemeenschap kan opbouwen en dat het beloofde erfdeel zal schenken aan allen die Hem toebehoren. (Uit Handelingen 20) (1)

Luther (na de kerkelijke ban) dan ook nog in de rijksban na de Rijksdag te Worms…

Luthers antwoord te Worms is uiterst eenvoudig: “Welnu, dan zal ik een antwoord geven dat niet bijten of stoten zal. Tenzij ik overtuigd word door de Schrift of door juiste redenering, kan noch wil ik iets herroepen. Het is veilig noch juist om tegen je geweten in te gaan. God sta mij bij. Amen.”
Keizer Karel verklaart hem hierna vogelvrij. In een edict richt hij zich tot alle inwoners van zijn rijk: “Gij zult voornoemde Luther gastvrijheid, onderdak en een bed weigeren; niemand zal hem voeden en verzorgen met eten en drinken. Waar gij hem ook tegenkomt, zult gij hem gevangen nemen en aan ons uitleveren. Wat betreft zijn vrienden en volgelingen, bevelen wij dat gij ze zult aanvallen, overmeesteren, hun bezittingen grijpen en aan hen ontworstelen en ze tot uw eigen bezit maken. Wat betreft de boeken van Maarten Luther, bevelen wij dat niemand het zal wagen ze te kopen, verkopen, in zijn bezit te hebben, te vermenigvuldigen of te drukken; of ze aan te hangen, te prediken of te verdedigen of op enigerlei wijze voor ze op te komen. Wij verordenen dat de werken van Luther verbrand zullen worden en ook door andere middelen vernietigd zullen worden.” Daar op de Rijksdag te Worms in 1521 begint zich de achtergrond te vormen voor Luthers ‘Ein feste Burg’…:

Gods heilig woord alleen houdt stand,
Gods waarheid zal ons staven.
(…)
Geen aardse macht begeren wij, die gaat welras verloren.
Ons staat de sterke Held ter zij, dien God ons heeft verkoren.
Vraagt gij zijn naam? Zo weet, dat Hij de Christus heet,
Gods eengeboren Zoon, verwinnaar van de troon:
de zeeg’ is ons beschoren!
(…)
Delf vrouw en kind’ren `t graf, neem goed en bloed ons af,
het brengt u geen gewin: wij gaan ten hemel in
en erven koninkrijken!
(Uit het Lutherlied “Een vaste burcht is onze God”)

Hieronder nog een bewerking/toepassing (AJ) van Maarten Luthers woorden, zoals hij die gebruikte toen hij voor het Rijksdag-tribunaal te Worms was gedaagd.

“Al waren er zoveel (“Kerk-gevaarlijke”) Joden in Duitsland (oorspronkelijk: zoveel duivels te Worms) als pannen op de daken” – en al kon en moest iemand het als enige overgeblevene het op zich nemen om naar eer en geweten te getuigen tegen hun overmacht, dan zal hij toch op grond van het eeuwig Evangelie pal kunnen en hebben te staan voor de Waarheid: Jezus Christus en Die gekruisigd en “Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.“!

(1) Paulus vind het gevaar dat van binnenuit de gemeente bedreigt blijkbaar groter dan de bedreigingen van buitenaf. Het is zonder meer waar dat waar kerken/gemeenten verdwijnen de oorzaak altijd te zoeken is binnen die kerken en gemeenten zelf. Daar is de afval – op allerlei manieren (leefstijl, prediking, etc.) – begonnen en verloor het zout zijn kracht, zodat de bederfwerende werking van de gemeente en haar leden verloren ging en dan alleen nog gezien en ervaren wordt (door de buitenwereld) als nutteloos afval, alleen nog waard “om door de mensen vertreden te worden”! (zie Matteüs 5 : 13)