A. Janse (Biggekerke)

Mijn grootvader Antheunis Janse (1890-1960), is in de gereformeerde wereld bekend (geweest, m.n. voor en tijdens WO II) onder de naam “Janse uit Biggekerke”. Hij was hoofdonderwijzer op een kleine school in Biggekerke op Walcheren en schreef als autodidact over de Bijbel, over christelijk onderwijs, over theologie, filosofie en over politiek.

Hij stond bekend als een bescheiden man met een rustige en zachte stem ook tijdens zijn spreekbeurten in het land. Alhoewel er – mede door zijn werk – sprake was van een Reformatorische vernieuwing in de Gereformeerde kerken in de jaren voor de oorlog, blijkt uit gegevens in zijn dagboeken en uit correspondentie, dat hij zich daarbij niet als voorman of leider van deze vernieuwingsbeweging in de Gereformeerde kerken heeft willen zien of opwerpen. Het ging hem in zijn werk niet om de acceptatie van nieuwe visies en nieuwe menselijke denkconstructies, maar wel heeft hij al Bijbel lezend veel gebeden voor reformatie in de kerken en zich met zijn schrijven en spreken willen inzetten voor een hernieuwd Reformatorisch lezen en doordenken van Gods Woord in m.n. de Gereformeerde kerken en voor het toepassen daarvan in het christelijk onderwijs, de gezondheidszorg en de wetenschap. Hij heeft willen werken met het Schriftlicht hem gegeven bij en door het van kinds af aan biddend lezen en overdenken van Gods Woord (m.n. de Statenbijbel met kanttekeningen) en met de inzichten verkregen door het bestuderen van theologische en filosofische werken en boeken over kerk- en wereldgeschiedenis. Bij dit Bijbellezen en studeren kwam hij (o.a.) tot de ontdekking dat er in Gods Woord na de zondeval steeds met en tot de mens gesproken wordt in het kader van Gods Beloften en Gods Verbond. Ook leerde hij zien, dat de Schrift anders spreekt over de mens als éénheid (als “levende ziel”) in zijn bestaan voor God, dan wat vanuit het Griekse denken ons wordt aangereikt over de mens. Dat helaas niet alleen het Bijbelse spreken, maar vooral het Griekse denken en spreken over de mens in de kerken is overgenomen en dat we in plaats daarvan het Bijbelse spreken weer moeten “aan-leren” en gaan begrijpen.
Hij heeft het hem gegeven Schriftlicht bepaald niet onder een korenmaat gezet, maar zich met hart en ziel en met heel zijn verstand en al zijn krachten ingezet om het hem geschonken Evangelielicht bruikbaar te maken op allerlei terrein. Waar hij meende de Schrift na te spreken, daar wilde en durfde hij kritiek van anderen, ook die van professoren, te weerstaan door aan eigen standpunten vast te houden en die te blijven verdedigen. Sommigen hebben daaruit de conclusie getrokken dat hij (als autodidact) niet gevoelig was voor kritiek en er niet mee wist om te gaan. Zijn grote bibliotheek en belezenheid en zijn zeer uitgebreide correspondentie mogen deze conclusie hier al helpen weerspreken. Daarnaast valt er door nader onderzoek vrijwel zeker nog wel meer te noemen dat tegen deze conclusie getuigd. Natuurlijk mag bij en over zijn werk ook opgemerkt worden, dat ook hij een mens met gebreken en zonden is geweest en die mogen en behoren ook zeker genoemd te worden. Zeker wanneer men bereid is dat te doen met voldoende kennis van zaken en inlevingsvermogen en dan liefst ook nog aangevuld met christelijke wijsheid, mildheid en vergevingsgezindheid(1).

Bij al zijn inspanningen en het vele werk dat hij op zich nam, leefde sterk het besef dat alle mensenwerk alleen dan vrucht kan dragen, wanneer het Gods zegen krijgt en wanneer Hij er mee bouwen wil (Psalm 127). Op zijn graf staat een tekst uit Habakuk die typerend genoemd mag worden voor zijn houding tegenover zijn  eigen werk en dat van mensen en de mensheid in het algemeen:

Habakuk 3 : 2 – Uw werk, o HEERE! behoud dat in het leven (…in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; denk in Uw toorn aan ontferming!)

Zie ook: Leven in het verbond…Zacheüs de tollenaarOver houding en woorden in WO II en Janse-pages (Engelstalig)

(1) Hierbij aanvullend de opmerking, dat voor een goede en eerlijke beoordeling van zijn leven en werk niet alleen kennis van zaken en inlevingsvermogen vereist is, maar dat het hierbij ook nodig is éénsgeestes met hem te (willen) zijn. Met name in de erkenning dat we bij het eerbiedig lezend en biddend overdenken en naspreken en toepassen van Gods Woord niet (alleen) maar te maken hebben met menselijke visies, die aangenomen of verworpen kunnen worden, maar met het levende Woord van God en dus met de levende God zelf. Dat Woord dient met profetisch gezag en kracht (na)gesproken en toegepast te worden in onze levens en in het samenleven van de gemeente(n) van God in de tijd en in de wereld/samenleving waarin God ons als christenen een plaats geeft (zie o.a.: Profeten: (hun) roeping – (hun) lijden… en Luther over zijn roeping en taak)

Plaats een reactie