Over vergeving en vergelding

 Uit de preken van Luther…

Zaligsprekingen (5)

‘Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verkrijgen’ (Mattheüs 5:7, weergave 1534).

Dit is de vijfde eigenschap van de leerlingen van Christus.
Deze spreuk is makkelijk te begrijpen, want Christus heeft door Lukas uitvoerig laten verklaren wat de eigenschappen van de christelijke barmhartigheid zijn (vgl. Lukas 6:27 vv). Namelijk: dat we niet alleen goed  zijn voor onze vrienden en voor de mensen die ook goed voor ons zijn, maar evenzo voor onze vijanden van wie we niets goeds te verwachten hebben.
Want op deze manier is God ook barmhartig: Hij is zowel goed voor vrienden als voor vijanden. God laat Zijn zon schijnen over bozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (vgl. Mattheüs 5:45).
Deze vermaning tot barmhartigheid klinkt ons misschien niet zo aangenaam in de oren, want de oude Adam kan het kwaad dat hem aangedaan is, niet gauw vergeten. Dat is dan ook de reden waarom we onwillig zijn om goedheid te bewijzen aan mensen die ons op allerlei manieren ongelukkig gemaakt hebben.
Als het zo met ons gesteld is, moeten we toch eens op de opvallend grote troost letten waarover hier geschreven wordt; en de oude Adam niet navolgen.
Eerder heeft de Heere ons al zó getroost: als we nu een zachtmoedig hart hebben en ons niet willen wreken, maar alles in Gods hand overgeven, dat Hij dit dan wil vergelden met rijke zegen en genadige bescherming.
Hier gaat Hij nog een stapje verder: Hij wil niet alleen dat we ons niet wreken, maar ook dat we kwaad met goed vergelden. Hij voegt dan de belofte toe: als we barmhartig zijn voor onze ergste vijanden wanneer deze in nood verkeren, dan wil God ook zo met ons doen en al het kwaad dat we tegen Hem bedreven hebben, vergeven en vergeten en ons in genade en barmhartigheid aannemen (vgl. Mattheüs 6:12).

Zeg nu eens of dat geen zalige mensen zijn aan wie God Zijn genade en barmhartigheid wil bewijzen? Nu, wie dit begeert, die moet christen worden – eerst in Christus geloven en daarna barmhartig zijn voor zijn naaste. God zal dan ook voor hem barmhartig zijn.
Maar dubbel ongelukkig [letterlijk: onzalig] zijn de mensen die deze troost verachten, en bovendien ook nog het kwaad begaan, dat ze armen en ellendigen die ze wel zouden kunnen helpen, toch niet willen helpen.

Predigten des Jahres 1533 (?), Ausgabe Hauspostille 1544, vgl. WA 52, 559, 15 – 560, 4 (verkort)
Vergelijkbare weergave: Ernst Ludwig Enders, vgl. EA (2), 3, S. 221 vv

Plaats een reactie