De Naam van onze God… (III)

13 Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ 14 Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN  heeft mij naar u toe gestuurd.”’ 15 Ook zei hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: “De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En hij heeft gezegd: ‘Zo wil ik voor altijd heten, met die naam wil ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’” (Uit Exodus 3)

Nu volgt Exodus 3 : 14b en hier komt het zuchtende volk Israël in Egypte ter sprake. We vertalen: „Ook zei Hij nog: Aldus zult ge tot de kinderen Israels spreken: ,,’Ehjeh heeft me tot u gezonden”. Natuurlijk vraagt de lezer hier onmiddellijk naar de bedoeling van dat Hebreeuwse woord ,,’Ehjeh”.

Ditzelfde Hebreeuwse woord hebben we ook al in vers 12 ontmoet. „Toen zei Hij (namelijk de HEERE): Heus, ‘k zal met u zijn”. Het ligt natuurlijk voor de hand aan ditzelfde woord (‘Ehjeh: ‘k zal zijn) thans, in 14b, dezelfde betekenis toe te kennen, die het had in vers 12 en dús te vertalen: ‘k Zal (met u) zijn heeft me tot u gezonden.

We herinneren ons trouwens ditzelfde woord even later nóg eens weer te hebben ontmoet, namelijk zo even, in 14a. Dat was dus wel héél kort geleden en aangezien het spreken van de HEEREN in 14b voelbaar op dat van 14a terugsloeg, ligt het nú wel helemaal voor de hand aan het woord ,,’Ehjeh” in 14b niet de algemenere betekenis te geven van zijn („Ik zal zijn”), maar de nádere en speciale betekenis van: ‘k zal met u zijn. Ik zal u tonen wat Ik kan. We vertalen het tweede antwoord Gods aan Mozes derhalve als volgt, 14b: „Ook zei Hij nog: Aldus zult ge tot de kinderen Israels spreken: Ik zal met u zijn heeft me tot u gezonden”.
De bedoeling hiervan is duidelijk.
In het Nederlands zijn dat drie woorden: „Ik zal zijn”. Maar in het Hebreeuws staat hiervoor maar één woord: „’Ehjeh”. Vandaar dat de HEERE dit éne woord zo gemakkelijk gebruiken kon bij wijze van een naam, zinspelend op het vlak tevoren gezegde. Natuurlijk slechts bij wijze van. En voor een ogenblik. Voor een keer. Want nadien is het woord „’Ehjeh” in de Schrift nooit meer als Godsnaam gebezigd, noch door Israël voor God, noch door God voor Zichzelf.
De bedoeling van de twee eerste antwoorden zouden we dus als volgt willen samenvatten. De HEERE ging niet alleen op Mozes’ persoonlijke bezwaar in, maar ook op het bezwaar, dat Mozes bij het zuchtend Israël aanwezig veronderstelde. De Israëlieten zullen mij vragen: Waar blijft dan de kracht van die God van onze vaderen? Maar God antwoordde: Zeg dan maar tegen hen, dat je gezonden bent door Hem, die zei: Ik zal zeker (met u) zijn. Ik zal u tonen wat Ik kan. (…)

Bron: De Voorzeide Leer, Inleiding Genesis Exodus, deel 1a, door ds, C. Vonk (Buijten&Schipperheijn, Amsterdam, 1991)

Zie ook:
De Naam van onze God… (IV)
De Naam van onze God…(II)
De Naam van onze God… (I)

Ik zal er zijn  (Sela, YouTube)