Heel de schepping moet lijden vanwege onze zondeval?!

‘Want ook het schepsel zelf zal vrij worden van de dienst der vergankelijkheid, tot de heerlijke vrijheid van Gods kinderen. Want wij weten dat de hele schepping met ons zucht en in barensnood is tot nu toe ’ (vgl. Romeinen 8:21 vv, weergave DB 1545).

De apostel laat ons in deze woorden zien dat alle schepselen die God heeft geschapen (vgl. Genesis 1:1-31), eenmaal weer vrij zullen worden van hun dienst aan het vergankelijke. Wat wil dat zeggen? Dat alle schepselen tot de jongste dag ‘dienstknechten’ en ‘dienstmeiden’ zullen zijn – niet van de vromen, maar van de duivel en de zondaren. Nu beklaagt Paulus zelfs de lieve zon en alle andere schepselen dat zij de duivel en de onderdrukkers moeten dienen(1). Denk evenwel niet dat zij dit gewillig doen – ze verdragen het echter toch en wachten. Waarop? Op de heerlijke vrijheid van Gods kinderen.

Dán zijn de schepselen van deze kwade dienst verlost en hoeven zij niet meer onderworpen te zijn aan de duivel en de zonde. De schepping zal dan ook vrij worden en veel heerlijker en mooier. Voortaan zal zij alleen de kinderen van God dienen en geen gevangene meer zijn van de duivel, zoals nu het geval is. Daarom zegt Paulus dat de hele schepping uitziet naar de uitnemende openbaring en heerlijke bevrijding van Gods kinderen. Hij zegt: ‘Niet alleen de schepping doet dat, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben – ook wij zuchten en verlangen in ons zelf naar het kindschap en wachten op de verlossing van ons lichaam’ (vgl. Romeinen 8:23).

In het Onze Vader bidden, roepen, zuchten en verlangen wij dit ook in de bede ‘Uw Rijk kome’. Daarin bidden wij: ‘Geef, lieve Heere, dat de zalige dag van Uw heerlijke toekomst spoedig komt, dat wij uit deze ellendige wereld, het rijk van de duivel, verlost en bevrijd worden. Zodat wij eindelijk worden ontheven van de gruwelijke plagen, die wij uitwendig en inwendig, zowel door mensen als door ons eigen geweten moeten lijden.

Heere, dood toch dit sterfelijk lichaam hoe langer hoe meer, totdat wij eenmaal een nieuw lichaam krijgen dat niet zo vol zonde en tot alle verdorvenheid en ongehoorzaamheid geneigd is, zoals het nu is. Dat is een lichaam dat niet meer ziek hoeft te zijn, geen vervolgingen meer hoeft te lijden en ook niet meer hoeft te sterven, maar – weer met de ziel verenigd – verlost is van alle lichamelijk en geestelijk ongeluk, en eindelijk gelijkvormig zal zijn aan Uw verheerlijkt lichaam. Lieve Heere Jezus Christus, geef dat die vrolijke en heerlijke dag van onze verlossing spoedig komt. Amen, ja kom Heere Jezus. Amen.’

Maarten Luther: Predigten des Jahres 1535, vgl. WA 41, 316, 24 – 317, 21 (verkort).
Uit een preek met als opschrift: ‘De heerlijke troost der christenen in allerlei lijden en droefheid, uit het achtste hoofdstuk van de Brief aan de Romeinen, door Dr. Maarten Luther gepreekt op 20 Juni, Anno 1535.’
(1) Persoonlijke notitie – AJ
In het verband met wat Luther hier zegt, kunnen we bijvoorbeeld denken aan de (zware) aardbevingen en de soms rampzalige gevolgen daarvan. De verstoorde ligging van de aardlagen en enorme breuken daarin wijzen (o.a.) terug naar de zondvloed en daarmee naar de schuld van ons mensen. Wanneer we dat beseffen, dan zullen we toch temeer ons solidair voelen én weten met de slachtoffers van dit soort rampen en erkennen dat zij lijden vanwege onze gezamenlijke mensenschuld.
Zo wijst het geweld in deze wereld (in deze tijd o.a. het opvallend gewelddadige optreden van ISIS) op het schrijnende “gebrek aan Evangelie” in deze wereld en daarmee ook op onze schuld. Hebben wij christenen van de “Westerse wereld” ons werkelijk genoeg ingespannen om het Evangelie met Woord én Daad te verkondigen? Hebben wij “heidenen” jaloers weten te maken en hebben wij in onze kerken/gemeenten en in ons (samen)leven zo profetisch Gods Woord verkondigd en er zo naar geleefd, dat buitenstaanders wel tot erkenning moe(s)ten komen “dat God in ons midden is”? (1 Korintiërs 14 : 23-25)
Waarmee begint dan ons (ver)antwoorden? Met preken tegen de (Nazi-/ISIS-)vijand en door vertegenwoordigers van kerken opgestelde verklaringen en veroordelingen? Of toch eerst met verootmoediging en schuld belijden en oproep tot bekering? (als in Daniël 9 bijvoorbeeld?).  Dan gaat het in de prediking dus niet in de eerste plaats over bijvoorbeeld onze christelijke verontwaardiging of bestrijding en/of bekering van de ISIS-moslims, maar over onze vernedering onder Gods hand en over onze bekering tot God, die eerst nodig is in onze eigen levens. Opdat we genade zullen vinden bij God… (zoals bijv. Noach, Job, Daniël, Nehemia, Habakuk, e.m.). En wanneer we (weer) genade gevonden hebben bij God, dan kunnen en mogen we God oprecht vragen – persoonlijk én als gemeente – om ons te leren en te laten “zien” (uit zijn Woord en door zijn Geest) wat ons te doen staat (denk aan Noach, die te horen kreeg dat hij een ark moest gaan bouwen. De mensheid werd toen gered door een in mensenogen “rampzalige watervloed”! God heeft het in die fase van de wereldgeschiedenis – vanwege de gewelddadigheid van de mensen op aarde – niet anders meer willen en kunnen? doen…). Sinds WO I en WO II kunnen wij ons er een voorstelling van maken hoeveel geweld en verdere escalatie van geweld en ellende hiermee door God is voorkomen en een halt is toegeroepen. Onder en ondanks alle geweld in onze dagen mogen wij christenen ook nu het Evangelie (nog) blijven verkondigen. Eerst en vooral in en aan de Gemeente en door daar daadwerkelijk hartelijk met elkaar mee te leven, maar ook – vooral met liefde-daden – aan de wereld… (zie 2 Timotheüs 4). En laten we daarbij veel bidden voor de overheden, dat ze de zwakken en ellendigen zullen willen en kunnen beschermen en het kwaad nog zullen willen en kunnen beteugelen, zo nodig ook met (wijze!) dreiging met of inzet van het brute geweld van legers en hun (moderne) wapens.

 

Plaats een reactie