De gelijkenis van Jezus over de verloren zoon

De gelijkenis van Jezus over “de verloren zoon” (Lukas 15 : 11-32)

1 Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. 2 Maar zowel de farizeeën als de Schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’  (4)

Opgemerkt en overdacht door AJ

Wanneer we letten op de context van deze gelijkenis, dan zien we dat de Here Jezus dit verhaal speciaal vertelt met het oog op de Farizeeën en andere mensen van Gods volk, die er moeite mee hadden, dat hij (de mens) Jezus omging en at met zondaars en tollenaars.
We zien dat de Here Jezus in de gelijkenissen, die Hij daarom gaat vertellen, heel ver gaat om de ergernis, die hij heeft opgeroepen en oproept, weg te nemen, door alleen te spreken over de Liefde van de Vader voor wat verloren is (2,5,6).

De eerste twee gelijkenissen in Lukas 15 worden hier verder buiten beschouwing gelaten, om alleen te letten op de situatie zoals die in de gelijkenis van de verloren zoon, door Jezus getekend en uitgewerkt wordt.

De verhouding van de vader tot zijn zonen, tekent Hij met dit verhaal als de verhouding zoals die voor de mens in de paradijs-situatie was. De Vader leeft in liefdevolle relatie met zijn kinderen, die samen met hem en in opdracht van hem hun werk mogen en kunnen doen. De jongste zoon verstoort het liefdevolle samenleven en samenwerken door “zijn deel” op te eisen om een eigen leven te kunnen gaan leiden buiten “het gebied/rijk” van zijn vader.

Dat de werkelijke situatie, waarin het volk van God (toenmalige Israël en dus ook de Farizeeën en Schriftgeleerden) eigenlijk heel anders getekend moet worden, laat Jezus in deze gelijkenis helemaal buiten beschouwing. Want de werkelijke situatie is natuurlijk, dat de zoon al weggelopen is en dat hij door zijn nieuwe eigenaar zelfs wordt tegengehouden om nog terug te keren naar zijn vader. Dat de verloren zoon – gehersenspoeld als hij is door zijn nieuwe eigenaar – zelfs geen enkele verwachting en initatief tot terugkeer meer heeft. De zoon heeft zich verkocht aan deze nieuwe eigenaar en deze kan zwaaien met dit schuld- en eigendomsbewijs en de Vader moet zijn eigen kind(eren) terugkopen uit de handen van deze beul. Dat heeft Hij direct ook willen doen en daarvoor heeft Hij zelfs de hoogste prijs willen betalen. Daarvoor zond Hij zijn Zoon (de echte “oudste zoon”) naar deze wereld om het verlorene te zoeken (!) en om te betalen, wat met geen aardse offers kon en kan worden betaald (2,5,6).

Dat is alleen maar genade, maar in deze genade is geen oneerlijkheid (zoals de oudste zoon dacht en zoals zelfs ook een predikant onlangs verkondigde), maar hier wordt recht gedaan aan Gods Liefde en aan zijn Rechtvaardigheid. Daarin is niets oneerlijk, tenzij we onze zondeval (waarin ook de oudste broer van de gelijkenis deelt) maar liever buiten beschouwing willen laten.

Dat de oudste zoon een plaats gegeven wordt en aandacht krijgt in dit verhaal, heeft alles te maken met (de plaats en houding van) het volk Israël en met de Farizeeën en Schriftgeleerden(!). Met het oog op hen en hun houding wordt deze gelijkenis dus verteld (3).
God plaatste deze “oudste zoon” in zijn wijngaard in deze verloren wereld en deze zoon werd door hem verheven in een relatie, die leek op die van de relatie tussen God en zijn kinderen in het paradijs, maar die was vanwege de zonde in de wereld toch heel anders. Maar deze onverdiende genade maakte dat deze “oudste zoon”, (het volk Israël), zich verheven ging voelen boven de andere volken en zelfs ook boven zondaars in eigen volk. In plaats van besef van dienstbaarheid aan volksgenoten en aan alle volken (Matteüs 20:26-28, Lukas 22:26), kwam er hoogmoed en heerszucht bij deze oudste broer.

Jezus plaatst zichzelf in deze gelijkenis dus helemaal buiten beeld om Gods volk en m.n. de Farizeeën en Schriftgeleerden de grote liefde van de Vader duidelijk te maken. De Liefde van de Vader die uitgaat naar wat verloren is geraakt. Hij (Jezus) neemt de ergernis van zijn zoekende aanwezigheid en noodzakelijke loskoping (2,5,6) weg en bepaald hen hier bij de onverdiende Vaderliefde, die er ook is voor de verongelijkte en ondankbare “oudste zoon” uit de gelijkenis.

Wij als gemeente van Jezus Christus moeten heel voorzichtig zijn met en zuinig zijn op het gebruik van deze gelijkenis in de prediking ervan aan de gemeente. Want wij hebben Jezus Christus leren kennen en zijn in Hem onderwezen en wij kunnen en behoren Hem niet meer weg te denken, zelfs ook niet in/bij (het lezen en de verkondiging van) deze gelijkenis van de verloren zoon (1)! Deze gelijkenis en de uitleg daarvan behoren wij te stellen in het licht van het onderwijs van “heel de Schrift”.

Ons hart is van nature zo arglistig, dat wij deze gelijkenis eerder gebruiken als aanleiding voor het toegeven en vasthouden aan onze verkeerde verlangens, dan dat we het in ons leven, door de hier voorgestelde Liefde van de Vader, laten komen tot een volledige overgave aan die Liefde van deze Vader en aan de volledige inzet van ons in het werkzaam zijn voor “het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid” (8). Bijvoorbeeld wanneer we na een preek over deze gelijkenis het lied met de regel “Hij wacht alleen nog maar totdat je komt” (7) laten zingen, worden we met deze gelijkenis als gemeente van Jezus Christus helemaal de verkeerde kant opgestuurd. En we kunnen natuurlijk door wat eerder in de preek (niet) gezegd werd ook al flink “op het verkeerde been” zijn gezet. Wanneer dat gebeurd(e), dan is de verkondiging van deze gelijkenis ons niet tot zegen…

(1) Wij hebben als gedoopte gemeente van onze Heer Jezus Christus allen (jong en oud – net als de Joden uit Jezus tijd) de verheven positie van de “oudste zoon”.  Wij zullen elkaar, onze jeugd, maar net zo goed de volwassenen in de gemeente, voorhouden dat we (terug)gekocht en betaald zijn (5) en dat we tot de genodigden behoren (7), zoals die eerder genoemd worden in de gelijkenis van de verontschuldigingen (Lukas 14 : 15-22) en dat we bij het zoeken van verontschuldigingen voor onze “hang naar de wereld”, onze onverschilligheid en liefdeloosheid en ongeloof het risico lopen van het in de gelijkenis uitgesproken oordeel “niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven” en dat we vallen zullen onder de oordelen die de gemeente worden voorgehouden in de Hebreeën brief (o.a. Hebr. 6 : 1-12).  Deze ernstige woorden (vermaningen) mogen we elkaar in de gemeente niet onthouden, ook niet bij de gelijkenis over de verloren zoon. Maar ieder die ontdekt dat hij een verkeerde weg gegaan is en oprecht berouw heeft en zich bekeerd en ook mensen die wanhopig menen dat bekering niet meer mogelijk is, die mogen en behoren we altijd weer voor te houden, dat bij God alle dingen mogelijk zijn en hem of haar wijzen op en vertroosten met de woorden zoals we die (bijvoorbeeld) vinden in Jesaja 55.
(2) Je kunt zeggen dat Jezus de ergernis van het kruis (verzoening (5,6)) in deze gelijkenis heeft willen weglaten. Zo ver wilde Hij zich vernederen en zozeer wilde Hij de Farizeeën en Schriftgeleerden helpen om hen tot nadenken te brengen over zichzelf, hun eigen positie en hun verhouding tot God. De Here Jezus kon met recht na deze gelijkenis aan de Farizeeën vragen: Zijn jullie leraars van Gods volk en verstaan jullie deze gelijkenis niet? Want de farizeeën en Schriftgeleerden konden heel goed weten, dat het verwijt van de oudste broer aan de vader volkomen onterecht was. Zo mooi als de oudste zoon zijn bijdrage aan het bedrijf van zijn vader voorstelt, daar klopt natuurlijk niets van. De farizeeën en Schriftgeleerden wisten ook heel goed, dat Abraham niet God, maar dat God Abraham heeft opgezocht en dat het volk Israël met zijn leiders zich keer op keer van de Heere hebben afgewend en het “bedrijf van hun vader” misbruikt en verwaarloosd. Ook zij konden zichzelf (bijv. uit Psalm 119 – o.a. laatste vers 176) “verloren schapen” weten die “gered” moeten worden (zie ook (6)).
(3) Dat de verloren zoon niet model staat voor de zondaars en tollenaars en dat niet de nadruk op hen valt in deze gelijkenis en dat we bij deze weglopende zoon moeten denken aan de zondeval in het paradijs en aan de gevallen mens, kan duidelijk worden wanneer we letten op de volgende punten:
1. De jongste zoon kiest vanuit een hoge positie en vanuit een liefdevolle vader-zoon-/familie-relatie er voor om “zijn deel” van het bezit van zijn vader  te willen ontvangen. Hij wil “als de vader zijn” en eigen bezit hebben waar hij volledig heer en meester over is. Dat de vader zijn bezit nooit als zijn eigen bezit heeft willen zien en gebruiken, maar zijn zonen daarin heeft willen laten delen en daarin verantwoordelijkheid geven, binnen een liefdevolle vader-zoon-relatie en familie-relatie, daar heeft deze zoon geen oog (meer) voor. Hij wil “als god” (naar zijn voorstelling dan) leven en volkomen onafhankelijk zijn en met zijn geld doen wat zijn hart en zinnen hem ingeven. Daarmee is de zondeval van de mens getekend. De mens heeft ook de liefdes- en vertrouwensrelatie met God willen doorbreken om “als God” te kunnen zijn.
2. Jezus heeft met deze gelijkenis de zondaars en tollenaars niet eerst en vooral op het oog. Velen van hen (zondaars en tollenaars) hadden al bij de prediking van Johannes de Doper zich de vraag gesteld: Zou God werkelijk naar zijn volk komen omzien en moeten en zullen wij ons bekeren? Moeten en kunnen en mogen wij verlost worden van onze zondige levensstijl en verslavingen?! In eigen kracht kunnen wij het niet. Er moet iemand komen die sterker en machtiger is dan Johannes. En velen hebben daarom uit willen zien en uitgezien naar een verlosser die hen op het oog had. Zij wilden en durfden zich de vraag stellen, toen Jezus door het land trok en het Evangelie van het Koninkrijk van God verkondigde: Zou deze man onze Verlosser, onze Messias zijn. Onder hen was er besef van “gered moeten worden” en van zich bekeren moeten. Jezus zocht hen niet alleen op, maar velen kwamen ook verwachtingsvol en met verlangen naar hem toe. Dat waren de farizeeën en Schriftgeleerden helemaal kwijt. Naar hun opvattingen hadden zij zich op aarde voor God veel ontzegd en zoveel uitgesloofd dat God zou komen om hen te verheffen boven zondaren en boven mensen, die hun hoge positie niet beseften of wilden erkennen of zelfs bedreigden. Zij verwachten een heel andere verlosser dan die zij en het volk werkelijk nodig hadden.
3. Deze gelijkenis wil – net als heel Gods Woord – niet de mens en zijn overwegingen en de bijzonderheid van zijn bekering centraal stellen, maar de liefde van God duidelijk maken. Die liefde wordt hier centraal gesteld door de manier waarop de liefde van de Vader voor beide zonen in de gelijkenis aan de orde wordt gesteld.  Maar niet minder blijkt hier de liefde van de Here Jezus, die om de farizeeën en Schriftgeleerden te bereiken en tot inkeer te brengen, zijn eigen centrale rol (als oudste broer!) in de liefde, die van de Vader én van de Zoon uitgaat, helemaal buiten beschouwing laat. Je zou kunnen zeggen: Jezus heeft alle drempels (ergernis) willen wegnemen om de Schriftgeleerden zicht te geven op hun Vader in de Hemel en daarmee zicht op henzelf en hun eigen hoogmoed, die hen de weg tot de Vader versperde. Van die hoogmoed moesten zij verlost worden en dat konden ze niet in eigen kracht. Met deze gelijkenis moest duidelijk worden dat zij zich moesten leren identificeren met de oudste, maar beslist ook met de jongste zoon, van deze gelijkenis. Daar moest en daar wilde Jezus – juist ook met deze gelijkenis – de harten en ogen voor openen. Dan kon hen ook duidelijk worden/zijn dat Jezus hier op aarde en later in de hemel de belichaming was en is van de zoekende en omarmende Vaderliefde (zie Johannes 5 en 6). Maar natuurlijk niet alleen de farizeeën en Schriftgeleerden hebben hier moeten leren (zien), als het goed is, willen wij allen hier goed luisteren en leren om steeds beter begrijpen wat Jezus met deze gelijkenis ook ons te zeggen had en heeft. Zie bijvoorbeeld “Wij mensen niets dan zonde en dood?“.
(4) Lukas heeft blijkbaar reden om verschil te willen zien tussen tollenaars en zondaars. Een tollenaar was niet per definitie een man, die op oneerlijke wijze de vijand te vriend hield en zijn volksgenoten afperste.  Oorzaak voor hun kunnen en durven samenwerken met “de bezetter” kon juist gelegen zijn in een veel “Bijbelser” Messiasverwachting. Lees hierover meer op pagina “Zacheüs de hoofdtollenaar“.
(5) (…) 14 Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen. 15 Hij heeft zich ontdaan van de machten en krachten, hij heeft hen openlijk te schande gemaakt en in Christus over hen getriomfeerd  (zie Kolossenzen 2).
(6) Het “zoon-offer” van Abraham, waarbij gezegd wordt “dat God zelf in een lam ten brandoffer zal voorzien” en heel de verzoeningsdienst (“schaduw” van de eigenlijke verzoeningsdienst! zie o.a. Hebr. 10:1-18), die nodig was voor het kunnen “naderen tot God de Vader”, wordt hier (in de serie gelijkenissen in Lukas 15) geheel buiten beschouwing gelaten. De farizeeën en Schriftgeleerden moeten dit zeker hebben gemist en toch horen we hen later daarover geen vragen stellen of er kritiek op geven. Dat is niet toevallig. Ze zullen zeker vernomen en dus geweten hebben, dat Jezus door Johannes de Doper was aangewezen als “het Lam van God, dat de zonden van de wereld wegneemt” (zie Johannes 1:19-34 en Joh. 5!). Ze begrepen daarom heel goed, dat ze Jezus alleen maar “in de kaart zouden spelen” door dit onderwerp aan te snijden, en dat wilden ze – uiteindelijk zelfs met alle geweld – voorkomen. Dat mag/moet (ons wel!) tot goed nadenken stemmen: Zijn onze eigen inzichten (bijv. gebaseerd op wetenschappelijk denken en onderzoek) en ónze doelstellingen en belangen en wat ons voor ogen staat en wat wij bereiken willen (juist ook in onze christelijke kerken/gemeenten) misschien ook voor ons zo belangrijk en heilig geweest of geworden, dat wij niet werkelijk meer bereikbaar waren of (willen) zijn voor wat God zelf ons te zeggen heeft en voorhoudt in en door Zijn Woord?!  Kan of moet dan misschien zelfs ook van veel van ons werk en van ons bezig zijn in het christelijke/kerkelijke leven – in heden en verleden – misschien gezegd worden: “U verzet u altijd tegen de Heilige Geest, net als uw voorouders deden”? (Stefanus woorden tegen de Joodse (kerk)leiders in Handelingen 7 : 51).
(7) Goedkope genade is een rechtvaardiging van de zonde en niet van de zondaar. Goedkope genade is prediking van de vergeving zonder boete te doen, doop zonder tucht van de gemeente, avondmaal zonder belijdenis van zonden, vrijspraak zonder biecht. Goedkope genade is genade zonder navolging, genade zonder kruis, genade zonder de levende, mensgeworden Jezus Christus. (Citaat uit werk van Dietrich Bonhoeffer).

(8) Zie ook webpagina’s:
– Worden als de vader?! (1) en Worden als de Vader?! (2)
– Groeien in zelfvergeving, zelfacceptatie en zelfvertrouwen…

Plaats een reactie