Wat te bidden wanneer je twijfelt?

Kon ik het maar geloven

Dankzij U, o mijn God, heb ik geleerd, dat ik mijn zonde niet moet bestrijden met het zelf doen van boete, of het geloof beginnen door eerst met eigen goede werken voor mijn zonden te betalen. Voor de mensen zou dat wel kunnen, voor de wereld en de rechter mijn straf dragen en zo voldoen zou wel mogelijk zijn. Maar bij U, o God, is de eeuwige toorn, dáár kan ik onmogelijk voor bestaan, dáár moet ik (om) wanhopen. Daarom dank ik U, dat een Ander in mijn plaats mijn zonden op Zich genomen heeft, die gedragen en daarvoor betaald en boete gedaan heeft. Dát wil ik graag geloven en in mijn gedachten is het ook heerlijk en goed, heilig en vol troost, maar ik kan het voor mijzelf niet aannemen, het gaat mijn kracht te boven, ik weet niet hoe dat zou moeten gebeuren. Heere, wek mij op, help mij en geef mij de kracht en de gave van de Heilige Geest dat ik óók geloven mag. [Amen.]

Maarten Luther: Auslegung, Joh. 6, Verg. IVA. 33,285,15- 38
Psalm 32
Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven,
van wie de zonden worden bedekt.
2 Gelukkig als de HEER zijn schuld niet telt,
als in zijn geest geen spoor van bedrog is.
3 Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg,
kreunend leed ik, de hele dag.
4 Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht,
mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. sela
5 Toen beleed ik u mijn zonde,
ik dekte mijn schuld niet toe,
ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ –
en u vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela
6 Laten uw getrouwen dus tot u bidden
als zij in zichzelf een zonde vinden.
Stormt dan een vloed van water aan,
die zal hen niet bereiken.
7 Bij u ben ik veilig, u behoedt mij in de nood
en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela
8 ‘Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan.
Ik geef raad, op jou rust mijn oog.
9 Wees niet redeloos als paarden of ezels
die met bit en toom worden bedwongen,
dan zal geen kwaad je treffen.’
10 Een slecht mens heeft veel leed te verduren,
maar wie op de HEER vertrouwt wordt met liefde omringd.
11 Verheug u in de HEER, rechtvaardigen, en juich,
zing het uit, allen die oprecht zijn van hart.

Opgemerkt:
Wanneer wij een ander mens willen leren kennen, dan moeten we (eerst) naar die ander (leren) luisteren. Dan moeten we niet onze eigen gedachten en vermoedens en vooronderstellingen over die persoon op de voorgrond stellen, maar ons richten op de ander, wat die ons te vertellen heeft over wie hij of zij is en wat hij of zij belangrijk vindt en wat hem of haar bezig houdt. Zelfs vragen stellen kunnen we – zeker aan het begin –  maar beter eerst nog uitstellen, want dan zitten we misschien al direct op een verkeerd spoor. Luisteren naar de ander en die het (levens)verhaal laten vertellen, dat is onder mensen al de goede gewoonte en de te gebruiken manier om een ander te leren kennen…

Hoeveel te meer geldt dat als wij dé Ander willen leren kennen, namelijk God, die zich aan ons bekend gemaakt heeft en zich ook steeds weer bekend maken wil als onze Vader in onze Heer Jezus Christus. Hij is(!) onze Vader, want wij zijn (toch) geboren en gedoopt in Christus gemeente?! En zo niet, dan mogen wij leren uit het Evangelie en steeds weer horen dat God onze Vader in Christus wil zijn. Wij moeten dus eerst stil worden voor God. Wij moeten onze vragen en gedachten, onze vooronderstellingen en onbegrip tot zwijgen brengen en gaan luisteren. Eerst luisteren! Naar Gods Woord! De Bijbel. Want daarin heeft God zich geopenbaard en daarin komt Hij aan het Woord (1).

Dat luisteren naar Gods Woord, dat lezen in de Bijbel, dat mogen en dat kunnen we zelf doen. We dragen daarin verantwoordelijkheid. We dragen zelfs de verantwoordelijkheid om dat dagelijks te doen én om dat niet na te laten (2). Dat luisteren naar God, dat doen we ook iedere zondag met elkaar in de samenkomsten van de gemeente. Zo heeft God er zelf voor gezorgd, dat we kunnen luisteren naar zijn stem, naar wat Hij ons te vertellen heeft. En dat luisteren naar zijn Woord, alleen of gezamenlijk, dat doen we naar Gods belofte altijd met hulp van Zijn Heilige Geest hier op aarde en samen met Jezus Christus, onze voorspraak in de hemel. En wanneer we dan eerst naar God geluisterd hebben, dan zullen en mogen en behoren we ook tot Hem te bidden, dan mogen we spreken met God en mogen we weten dat Hij ook naar ons luistert.

Wat zullen we dan bidden? Het Onze Vader gebed (maar) eerst. Dan beginnen we met woorden die belijden wie onze God is, met en door te zeggen wat we zelf van Jezus gehoord en geleerd hebben hebben en dat zijn woorden die we van Hem mogen overnemen en die Hij met ons bidden wil. We zeggen dan als eerste eerbiedig “Ónze Vader” tegen onze drie-enige God. We hebben een Vader in de hemel die luistert. Liefdevol luistert.  En dat doet Hij (oneindig) veel beter nog dan aardse vaders luisteren naar hun kinderen (Lukas 11, 3).
We erkennen met het uitspreken van dit gebed ook eerbiedig dat Hij onze Gód is, door te zeggen en toe te stemmen: “Uw Naam worde geheiligd, Uw Wil geschiede, Uw Koninkrijk kome“. Zo maakt dit gebed ons met woord en daad eerst klein voor God en wordt God groot gemaakt door ons.
We gaan dan ook beseffen, dat we deze woorden niet bidden en toestemmen kunnen zonder hulp van de Heilige Geest. We krijgen hier door Gods Woord en door het werk van de Heilige Geest zicht op wat ons (werkelijke) probleem hier in dit leven op aarde is. Ons ontbreekt eenvoudig-weg de kracht om wat wij in dit gebed God (toe)zeggen en God toestemmen in praktijk te brengen in ons leven.  Dan komt dus direct al aan de orde wat de werkelijke nood van ons leven met God is. Dat is niet onze twijfel aan God, maar onze zonde-schuld tegenover God: Onze schuld tegenover zijn heilige Naam, tegenover zijn heilige wil en tegenover zijn Schepping en de komst van zijn Koninkrijk daarin… Ons ontbreekt de kracht en de wil om te volbrengen wat we met deze beden God toezeggen te willen en te zullen doen. God zelf zal het in ons leven moeten (gaan) volbrengen, anders komt er niet van terecht…

Zo is en wordt in dit gebed toegewerkt naar de centrale bede van dit gebed: “Geef ons heden ons dagelijks brood.
Door het onderwijs van de Here Jezus weten wij dat we hier vragen om Christus zelf. Hij is het ware brood. We moeten daarom niet zeggen dat Jezus Christus zich het brood noemt, maar Hij is het (ware) brood hier op aarde. Het gewone brood dat wij eten is naar Hem genoemd. God heeft zijn eeuwige kracht, het Goddelijk Woord, Christus, door wie wij leven, verborgen in het aardse brood, dat wij hier eten. En God heeft dat gedaan om ons mensen een eigen taak en verantwoordelijkheid te geven in zijn Schepping. Maar voor ons leven is dat aardse brood niet werkelijk nodig. God kan ons ook “onmiddelijk” (echter niet zonder Middelaar!) doen voortleven zonder gebruik van het aardse brood. Wij kunnen niet leven zonder het Woord van God, zonder het Hemelse Brood, dat is Christus. Christus is het Goddelijk Woord, de kracht waardoor heel deze Schepping geworden is en nog voort bestaat. En sinds onze zondeval is Hij door God aangewezen als onze Middelaar.

Nu gaan we ook begrijpen, waarom pas na “de Brood-bede” de bede volgt “En vergeef ons onze schulden“. Dat kunnen en behoren wij pas te vragen na het eerbiedig vragen om het “Brood uit de Hemel” opdat het ons geschonken wordt en en opdat het (Hij!) zal neerdalen in ons bestaan om bij ons te wonen en ons de nodige (geloofs)kracht te geven.

En, omdat we met deze laatste bede onze schuld vergeven mogen weten, en we mogen dát zeker weten(!), mogen en kunnen en behoren we daarna ook te zeggen én te doen: “gelijk ook wij vergeven hen die ons iets schuldig zijn“.

Zo helpt en brengt dit gebed ons onder de leiding van de Heilige Geest naar het gelovig en eerbiedig spreken met onze drie-enige God, naar het eerbiedig erkennen van Hem als Heer over heel ons bestaan en als broodnodige Redder en Verlosser van heel ons bestaan. Met dit gebed zijn we begonnen aan en bezig met het doen van Gods wil, het leert ons de juiste woorden te spreken en de juiste houding aan te nemen tegenover God. Bij het eerbiedig bidden van dit gebed mogen we uit Gods Woord en door het geloof zeker weten dat God ons hoort en ons genadig is en onze schuld om Christus wil vergeeft.

Met dit gebed leren en erkennen we ook, dat er niets in ons leven gebeurd buiten Gods genadige en almachtige (om Christus-)wil om, maar dat God alles in dit leven ons uit zijn Vaderhand doet toekomen (Bijvoorbeeld ook bevestigd door de inhoud van Psalm 139, beleden en gezongen door een kind van God. Maar ook uitgesproken door onze Heer Jezus Christus zelf in Lukas 12 : 22-31).  Er is niets dat ons groter vreugde kan geven dan dit laatste beseffen, aanvaarden en God er om liefhebben. Dat laatste doen we door God als onze eigen Vader in Christus ten alle tijden en onder alles te loven en te danken.

Zo leren we dan tot slot uit de beden van dit gebed, met de bede “Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze” dat “de boze” en “het kwaad” in deze wereld ons geen schade zullen kunnen en mogen toebrengen, zonder de wil van onze hemelse Vader en dat we steeds weer bij Hem moeten zijn om ons door Hem te laten verlossen van en uit deze machten – die we door onze zondeval en dagelijkse zonden macht over ons gegeven hebben en geven. En we belijden met deze bede ook, dat Hij het niet alleen kán doen, maar dat Hij het ook zeker wil en zal doen!

Zo leert en laat heel dit gebed, door het werk van de Heilige Geest in ons hart, ons beseffen en belijden, dat niets in deze schepping ons kan scheiden van de liefde van God, die hij ons geschonken heeft in Jezus Christus zijn Zoon, die ook mijn Redder en mijn God is! Amen.

31 Wat moeten wij hier verder over zeggen? Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? 32 Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles schenken? 33 Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij. 34 Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en aan de rechterhand van God zit, pleit voor ons. 35 Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? 36 Er staat geschreven: ‘Om u worden wij dag na dag gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.’ 37 Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons heeft liefgehad. 38 Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, 39 hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer.
(
Uit Romeinen 8)

(1) Het is wel een goede gewoonte om voor te beginnen aan het lezen van Gods Woord, God eerst eerbiedig te danken voor zijn aan ons gegeven Woord.
(2) Tot de grootste zonden behoren juist ook die dingen die we nalaten, maar deze zonden beseffen we vaak het minst!

(311 Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12 Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? 13 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.’ (Uit Lukas 11)

Lees ook:
— Vasthouden aan het Woord het één en het al
— Voorbeelden van vrij gebeden

Plaats een reactie