Wanneer het zout…(I)

U bent het zout van de aarde; maar als het zout zijn smaak verloren heeft, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. (Matteüs 5 : 13)

Efraïm is een koek, die niet is omgekeerd. (Hosea 7 : 8b)

Efraïm is als een koek, die niet is omgekeerd.
Het verbrandde en verschroeide aan de ene kant, en bleef aan de andere koud en niet geschikt om de eetlust op te wekken en voor consumptie.
Naar welke kant Efraïm aanbrandde, laat zich gemakkelijk genoeg raden. Men verbrandt nu eenmaal niet zou gauw aan de kant van de hemel. De roeping om te zoeken de dingen die boven zijn, zet niet zo spoedig in vuur en vlam. Naar die kant is gewoonlijk het gevaar om te branden en te verbranden niet te duchten. Maar Hosea zegt het: Efraïm vermengt zich met. … de vólken. Naar de kant van God bleef Efraïm koud en kil. Naar de kant van de volken — de wereld! — liep het warm. Daar had het zin in. Om met de volken mee te doen. Men nam het ene na het andere van de heidenen over. Zelfs de goden werden met gejuich binnengehaald. De afschuwelijkste praktijken en de meest onzedelijke erediensten vonden in het Heilige Land  bij het uitverkoren volk een gul en gunstig onthaal.

Zo verschroeide en mislukte het heerlijke baksel.
Efraïm werd een koek, die niet was omgekeerd.
En zo bereidde het z’n eigen lot, om. .. . weggeworpen te worden.
Het fatale was daarbij, dat niemand dit inzag!

De profeet zegt dit zónder beeldspraak in het volgende vers: „Vreemden hebben zijn kracht verteerd, maar hij beseft het niet. Zelfs zijn haren zijn grijs geworden, maar hij beseft het niet” (Hosea 7 : 9).

De kwestie was namelijk deze, dat de leiders, de politici van professie, verdragen probeerden af te sluiten met Assur en Egypte. Men dácht dat dit een zeer verstandige politiek was, maar het gevolg was, dat Israël steeds meer in een afhankelijke positie kwam. Het beste van hun geld en goed moest nu aan die vreemde machthebbers worden betaald, en zo werd het volksbestaan ondergraven. Efraïm leek daarom op een afgeleefde grijsaard, voortstrompelend naar het graf — dát wordt bedoeld met “Zelfs zijn haren zijn grijs geworden”.
De naderende ondergang is dus nabij.

Hoe kán het ook anders met een koek, die niet is omgekeerd. Wat moet men daar nog mee beginnen? Niets! Een volk, een mens, aan wie al Gods moeite verspild is, die zich niet laat omkeren, dat is te zeggen: die zich niet wil bekeren, wordt een mislukking, een misbaksel. Men heeft gespeeld met vuur — de zónde is zo’n een vuur! — en niet beseft, dat dit vuur, dat zo heerlijk koesterde, langzaam maar zeker verschroeide en verbrandde dat kostbare leven. O, hoevelen zijn er al niet aan hun eigen zonden gestorven, door het vuur van de hartstochten zwart gebrand. En het is lang niet zeker, dat zo’n verbrand product op ’t laatste moment nog uit het vuur wordt gerukt. In elk geval blijft zo iemand voor z’n verdere leven geschonden. Paulus is er een voorbeeld van, die z’n hele leven nooit heeft kunnen vergeten, dat hij de gemeenten Gods vervolgd heeft, en zich door het vuur van z’n haat tegen Jezus de Nazarener heeft laten blakeren. Het is als een zwarte vlek op z’n leven gebleven!

Bron: “De zoon van Beëri – over het boek Hosea” van ds. H. Veldkamp (1895-1956)

Lees verder:   Wanneer het zout…(II)