en vluchten (uit je huwelijk bijv.) hoeft niet meer, wanneer je je gevonden weet…
2 Net als zij lieten ook wij allen ons eens beheersen door onze wereldse begeerten, wij volgden alle zelfzuchtige verlangens en gedachten die in ons opkwamen en stonden van nature bloot aan Gods toorn, net als ieder ander. 4 Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die Hij voor ons heeft opgevat zo groot is, 5 heeft Hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook u bent nu door Zijn genade gered. (Uit Efeziërs 2)
(…) Niets is voor mij zo reëel als dat waarin ik tekort schiet. Maar daarvoor moet ik niet vluchten. Pas als ik die leegte in mij omarm, de gevoelens van eenzaamheid en scheiding aanvaard, ontmoet ik Christus. Dan kan God ermee aan de slag; Hij maakt er iets moois van. God is een vuilniskunstenaar (1).
Ik heb veel relatietherapie gegeven en in huwelijken zie ik hetzelfde principe terug. Eerst is er de verliefdheid. Je kunt je geen leven zonder de ander voorstellen, hij of zij is een afgodje. Dan raak je aan elkaar gewend en wordt je beeld realistischer. Bij een aantal echtparen volgt daarna de conclusie: we hebben niets meer met elkaar. De donkere nacht. Maar als je die erkent, kan er een verrijzenis komen. Dat heb ik ook vaak zien gebeuren. Onze reactie op vluchtelingen laat ook goed zien wat er gebeurt als we vluchten voor de leegte en donkerte in onszelf. Waarom roepen vluchtelingen zo veel angst en zelfs haat bij ons op? Het is niet meer in proportie hoor, wat mensen allemaal zeggen. We maken ze tot monsters. Omdat we onze eigen angst en tekort op hen projecteren. We zijn allemaal vluchtelingen, we hebben hier geen blijvend thuis, we gaan allemaal dood. Als ik de balk in mijn eigen oog niet erken, vergroot ik de splinter in dat van de ander.
Als predikant in de hervormde kerk in Vlaardingen kreeg ik te horen dat ik darmkanker had. Ik had netjes gejogt en broccoli gegeten, maar ja … In de kerk is er voorbede gedaan, en handoplegging. Dat deed mij veel. Maar het kwam nooit in mij op te vragen om een gebed voor genezing. Het was onzeker of ik het zou redden, maar ik was daar vreemd genoeg heel rustig onder. In de nacht voor ik zou horen of het groen of rood was, heb ik prima geslapen. Achteraf zeg ik: dat was God. In ziekte en gebrokenheid zijn we één met Christus, de gekruisigde. Dat was geen theorie meer.
Of ik zou sterven of blijven leven maakte niet veel meer uit. In beide gevallen zou ik bij God zijn. Ik denk dat God ons leven ook als een geheel ziet. Ik geloof in een leven na dit leven, maar niet als uitvlucht. Het nieuwe leven gebeurt nu al, als ik stop met vluchten voor mezelf en daarmee voor God.’