De Naam van onze God… (IV)

Bovendien zei God nog tot Mozes: Aldus zult ge tot de kinderen Israels spreken: „Jahweh, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jacob heeft mij tot и gezonden”.  (Uit Exodus 3)

Maar nu heeft de HEERE,  ook nog voor de derde maal op Mozes’ vraag geantwoord en op dat derde antwoord hebben we dus tenslotte nog te letten. Dat volgt in Exodus 3 : 15.
(…) Hier(in) staat het woord ,,Jahweh.” De naam ,,Jahweh.”

Indien we ergens in de Heilige Schrift een merkwaardig woordenspel aantreffen, dan wel hier. God heeft zelf deze naam Jahweh aan Mozes in de mond gegeven als een klaarblijkelijke zinspeling op het tevoren gesproken ‘Ehjeh enz.: Ik zal zijn. Zo had God zo even zelf gesproken over zichzelf en dus toen gesproken in de éérste persoon: Ik zal (met u) zijn. ‘k Zal tonen wie Ik ben. Maar nu Hij Mozes de opdracht gaf aan Israël in Egypte een bepaalde boodschap over te brengen en nu woordelijk in Mozes’ mond legde wat deze straks tot de Israëlieten zou moeten zeggen, nu sprak Hij vanzelf in de derde persoon enkelvoud, die bij ’Ehjeh behoorde. Omdat dan immers Mózes aan het woord zou zijn. De afgezant. En die sprak dan natuurlijk óver z’n Zender als een Hij. Vandaar dat Jahweh. Hij zal (met me) zijn. Hij is de God van uw vaderen en Hij heeft mij tot u gezonden.

Hier staan we bij de geboorte van de naam Jahweh en het eerste wat we opmerken is, op hoe geestvolle – bijna schreven we geestige – wijze hij is ontstaan. Want onafscheidelijk eraan verbonden is de herinnering aan heel het hoofdstuk Exodus 3. God ontfermde Zich over Zijn arme verbondsvolk. Hij wilde Mozes als verlosser uitzenden. Maar Mozes vroeg: Wat hebben we de laatste jaren van U, van Uw naam en kracht, bespeurd? Mozes dacht er natuurlijk allereerst zélf zo over, maar verwachtte zulk een tegenwerping straks ook bij. de Israëlieten in Egypte te zullen horen. Wat zou hij dan moeten zeggen? Waarop de HEERE geantwoord heeft: Nu dat zullen ze dan ’s zien. En jij-zélf in de eerste plaats. Wat Ik kan. Hoe Ik jou help. Zeg hun dan maar vast: Hij, die met mij zal zijn, heeft me tot u gezonden.

Ziedaar het geboorte-uur van de naam Jahweh. Het was tevens het uur der grote verlossing. Dit uur sloeg, toen Mozes aan God min of meer het verwijt maakte, er althans bedektelijk over klaagde, dat hij en zijn volk wel door de God hunner vaderen schenen te zijn vergeten. Toen kwam God voor de dag met die wijze van spreken over Zich, die Hijzelf aan Mozes in de mond gaf. ,,Zeg maar, Jahweh heeft mij gestuurd.”

Bron: De Voorzeide Leer, Inleiding Genesis Exodus, deel 1a, door ds, C. Vonk (Buijten&Schipperheijn, Amsterdam, 1991)

31 Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen,
wat door God tot u gesproken is, toen Hij zei:
32 Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob?
33 Hij is niet een God van doden, maar van levenden. 
(Uit Matteüs 22)

Zie ook:
De Naam van onze God… (III)
De Naam van onze God…(II)
De Naam van onze God… (I)

Ik zal er zijn  (Sela, YouTube)