God’s wijsheid tegenover die van ons mensen… (I)

…voor wijzen en verstandigen verborgen, maar aan kinderkens geopenbaard!
(Uit Matteüs 11)

De jubel- en Heilandsroep van Jezus (Matteüs 11 : 25-30)

De Heere looft en prijst Zijn Hemelse Vader hier en verkondigt dat Hij een vijand is van wijzen en verstandigen, en hén liefheeft, die geen verstandige en wijze mensen zijn.

Daar stoort de wereld zich aan. Menigeen oordeelt dat dit verkeerd is, want wij menen toch dat God niet regeren kan, of Hij moet de wijze mensen er ook bij hebben.

De verstandige en wijze mensen voeren heerschappij in de kerk, op een manier zoals zij het zelf voor goed houden. Alles wat God doet, willen zij verbeteren. Ieder wil de schoolmeester van God zijn. Dat ziet men al vanaf het begin van de wereld. De mensen zijn niet tevreden met wat God doet, gemaakt en ingesteld heeft. Zij kunnen het niet zo laten blijven, als Hij het ingesteld heeft, maar menen dat zij ook iets moeten doen waarmee zij voor de mensen iets beter lijken te zijn en zich erop kunnen beroemen: Dat hebben wij gedaan. Wat God maakt en instelt, is te gering en te weinig; ik moet er zelf ook wat bijdoen. Zo handelt de mensheid op aarde, in het bijzonder in de christelijke kerk. Hier hakt een bisschop in op een ander en de ene predikant op de andere; zo heeft men het in alle tijden in de leiding van de kerk ervaren.

Is dat echter niet heel verdrietig, en moet God daarom niet ongeduldig worden? Zou Hij in zulke mensen een welbehagen hebben, die verstandiger en wijzer dan Hij zijn en Hem altijd verbeteren en beleren willen? Zo’n wijsheid bezat Kajafas ook, toen hij de joden voorhield dat het beter was dat er één Mens zou sterven voor hel volk (Johannes 18:14). Het zou een wijze, verstandige beslissing zijn als er één Mens gewurgd zou worden, dan dat het gehele land vernietigd worden zou.

En welk resultaat had dit advies? Juist daarmee bereikte Kajafas dat het gehele land verdierf en naar de ondergang zou gaan. Dat bereiken alle dergelijke, waanwijze verstandigen in de christelijke kerk en de wereldlijke regering. Daarom zegt de Heere Christus hier dat Hij een vijand is van de wijsneuzen, dat Hij hen in Zijn christelijke kerk niet kan uitstaan, of het nu keizers, koningen, vorsten of doctoren (1) zijn, die zich meester maken van Zijn Goddelijk woord en Hem met hun eigen wijsheid in de hoge dingen van het geloof en de zaligheid willen overmeesteren. Zij menen, omdat zij hoog en droog in het bestuur zitten, dat zij daardoor wel de verstandigsten zijn en de Schrift beter begrijpen dan andere mensen. Daarom laat God hen ook diep vallen, want Hij wil en kan en zal dat ook niet toestaan. Hij bestuurt het zo, dat het Evangelie voor de voornamen en wijzen verborgen blijft, en regeert Zijn Kerk heel anders dan dat zij het naar hun inbeelding bedenken en begrijpen.

33 O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God,
hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!
34 Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?
35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden?
36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.
Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.
(Uit Romeinen 11)

(1) Luther heeft in deze preek ook zijn somtijds verkeerde inbreng beslist niet buiten beeld willen laten!

Maarten Luther: Gedeelte uit een (laatste!) preek gehouden in Eisleben op maandag 15 februari 1546 (drie dagen voor zijn overlijden).

Bron: “Rondom een reformator – Met wie en waar had Luther zijn contacten”, van dr. C.R. van den Berg, verschenen als een geschenkuitgave voor abonnees van Maandblad van Protestants Nederland. (Boekbinderij en Uitgeverij F.N. Snoek – Ermelo)