Godsvertrouwen en ontstaan van Nederland

Onderstaande citaten komen uit “Een Prince van Oraengien – Portret van Willem van Oranje” van A.P. Bijl.

Een drievoudig snoer wordt niet licht verbroken” (Pred. 4:12). Het tekstverband wijst op een verbond tussen twee partijen tegen een gemeenschappelijke tegenstander. Omdat een derde partij deel gaat uitmaken van dit verbond wint het zeer aan kracht en duurzaamheid. De tekst uit Prediker stelt overigens niet vast dat zulk een verbond niet verbroken kan worden.

De gedachte van een drievoudig snoer tussen God, Nederland en Oranje is te herleiden tot een overbekende passage uit een brief van de prins van Oranje aan Sonoy en diens medewerkers in het Noorderkwartier na het verlies van Haarlem aan de Spanjaarden. Wanneer zij hem in een brief vragen of hij dan misschien (vanwege zijn vertrouwen in de toekomst) met een machtig bondgenoot in verbinding staat, spreekt hij de volgende woorden:
”Dat aleer wy oit in dese sake ende beschermenisse der Christenen ende andere verdrukten in dese landen aengevangen hebben, wy metten alderoppersten Potentaet der Potentaten alsulken vasten verbond hebben gemaekt, dat wy geheel versekerd syn, dat wy ende alle degene, die vastelyk daerop betrouwen, door syne geweldige en machtige hand ten lesten noch ontset sullen worden, ten spyt alle syne en onse vyanden.” 

(“Voordat wij deze zaak van de bescherming van Christenen en andere verdrukten in dit land begonnen zijn, wij met de hoogste Vorst der Vorsten, een zo’n vast verbond hebben gesloten, dat wij er van overtuigd zijn, dat wij en allen die daar vast op vertrouwen, door zijn geweldige en machtige hand, uiteindelijk bevrijd zullen worden, ondanks al zijn en onze vijanden”)

Deze merkwaardige uitspraak van de prins is aan weinig historici ontgaan. Algemeen wordt erkend dat hij hier de bron aanwijst van zijn taaie weerstand en onverflauwde moed. Tegenover de dingen die hier aan de orde komen staan velen skeptisch. Het gaat over zaken die buiten de zienlijke en tastbare werkelijkheid liggen. De uitspraak van de prins van Oranje komt echter wonderwel overeen  met de definitie van het geloof uit Hebr. 11:1: “een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet.

Sommige historici, die dat wel willen aanvaarden en daarvoor respect tonen, achten zijn uitspraak toch een strikt persoonlijke en voor een beperkte situatie geldend. Zij zien dan wel over het hoofd dat er een derde partij bij betrokken is, namelijk de christenen en verdrukten in de Nederlanden. Het is een drievoudig snoer. Het vast verbond doet dan denken aan de in het Oude Testament vermelde verbondssluitingen van Juda’s koningen Asa en Josia (2 Kron. 15:12 en 34:31). Het is ook te vergelijken met de Schotse ‘Covenants’. Al is het voor de prins van Oranje kennelijk een verwijzing naar de hem van Godswege opgelegde zaak, het is bovendien een zaak met verstrekkende gevolgen.

Bilderdijk schrijft aan Da Costa:
Ja, daar is een bijzondere betrekking van ons vaderland tot God, welke zich in duizend gevallen van bezoekingen en reddingen getoond heeft, sedert Prins Willem I verklaarde tot ons behoud een verbond niet met aardsche Vorsten, maar met den Koning der Koningen voor ons volk gemaakt te hebben, en wy mogen dit niet als een ydele woordenpraal aanmerken.”

Willem’s eigen broer, Jan van Nassau, schreef hem eens:
“Deze zaak en dit werk zijn niet van de menschen, maar uit God; gij hebt er u niet uit u zelven in gemengd; de Almachtige heeft u geroepen, gegrepen, en, als ware ’t bij de hairen gesleept; en gij hebt in uw arbeid, de zigtbare proeven van de hulp, de genade, en de wonderdadige kracht des Heren gehad.”

Laatste woorden van Willem van Oranje, nadat hij door moordenaarshand was geveld:                    “Mon dieu ayez pitie de mon ame, mon dieu ayez pitie de ce pauvre peuple”                           (“Mijn God, heb meelij met mij, mijn God heb meelij met dit arme volk“)

Het gaat hier niet om woorden uit een ver verleden, die een veel te zwaar accent hebben gekregen. De tijdgenoten al hebben grote waarde aan dit gebed gehecht. Toen reeds twijfelden mensen uit de naaste omgeving van de prins niet aan de verhoring van dat gebed. Nicolaas Bruyninck, secretaris van de prins, schrijft ruim twee weken na de moord:
”Avec ferme espoir qu’il n’abandonnera point son église, ny le peuple, ny aussi la maison tant désolée de Son Excellence, mais qu’en cela Dieu aura exaucé la dernière prière que son Excellence luy a faict, a l’instant de sa mort”
(Met vaste hoop dat Hij Zijn Kerk niet zal verlaten, noch ook dit volk, noch ook het diepbedroefde huis van Oranje, maar dat God het laatste gebed van Zijne Excellentie tot Hem, dat hij bij zijn sterven heeft gedaan, zal verhoren).

Daaraan tracht ook de nog geen 17 jaar oude zoon Maurits zich vast te klemmen als hij twee dagen na de moord op zijn vader schrijft aan de stad Gent:
”Ik verhoop ook dat de barmhartige God zal verhoord hebben zijn gebed en dat Hij deze lande zal nemen onder Zijn heilige hoede en bescherming.”

Hieronder nog een beknopte karakteristiek van de persoon en het werk van Willem van Oranje met wat opmerkingen van Groen van Prinsterer. Ik ben me bewust dat ze voor velen als verouderd gelden, maar ze zijn voor mij waardevast en ik hoop ook op weerklank. Dat is het beeld dat voor mij oprijst uit de bestudering van de bronnen. Ik citeer de volgende in Groens typische en kernachtige stijl geschreven opmerkingen over Willem van Oranje:

  • ”Belangeloosheid is een hoofdtrek van ’s Prinsen handelwijze geweest. Hij gaf uit plichtsgevoel goederen en waardigheden zonder uitzicht op schadeloosstelling prijs; versmaadde elke aanbieding hoe voordelig ook, die met trouw aan de zaak waarvan hij de verdediging op zich genomen had, niet verenigbaar was; streefde naar geen gezag dan hetgeen tot klem in het bestuur werd vereischt; bereid en dikwijls genegen van de hem vertrouwde macht afstand te doen.”
  • ”Verwonderlijk was zijne standvastigheid en volharding, bij menigerlei,  ja talloze, en bijna onoverkomelijke bezwaren; niet alleen vanwege gewapend verzet, maar door drift, baatzucht, en overdrijving, tegenwerking, verraad en onwil bij mensen van zijn eigen partij.”
  • ”Het geloof moet als hoofdbeginsel van ’s Prinsen daden worden erkend. ‘Door het geloof heeft hij verkozen liever met het Volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genietinge der zonde te hebben, achtende de versmaadheid van Christus meerdere rijkdom te zijn dan al de schatten in Egypte, want hij zag op de vergelding des loons.”’
  • ”Onmiskenbaar waren in zijn hele leven de onnaspeurlijke wegen Gods. Als een Mozes, heeft hij de Hervormden, die ter dood toe onderdrukt werden, uit het slavenhuis geleid.”
  • ”Het geheim van zijn volharding lag in een onwankelbaar vertrouwen op God. Dit was bij hem met biddend werken onafscheidelijk gepaard.”

Wordt zo geen stralenkrans om het hoofd van de prins gevlochten? Uit mijn schets blijkt, dunkt me, duidelijk genoeg, dat ook de prins van Oranje een Adamskind was. Ook zijn levensverhaal vertoont vlekken. Genade alleen brengt onderscheid aan tussen mensen, allen van één lap gescheurd. Zelf heeft hij na de moordaanslag in Antwerpen betuigd, dat hij op de ”miséricorde de Dieu” (Gods erbarming) zijn enige hoop stelt. Niet te loochenen valt dat na de ommekeer bij de prins in 1567 hij een man van gebed is geworden, met een onwankelbaar Godsvertrouwen. Bovendien ook een mens met een zeer beminnelijk en innemend karakter. Een mens die er zich terdege van bewust was dat voor hem gold zoals een versregel in het Wilhelmus het omschrijft: ”Maar God zal mij regeren, als een goed instrument.”

Bron: Lees meer  hierover in: “Een Prince van Oraengien – Portret van Willem van Oranje” van A.P. Bijl (Woord vooraf).

Plaats een reactie