Psalm 63 – fragmenten uit preek Bonhoeffer

“Uw goedertierenheid is beter dan het leven”
(Uit Psalm 63 – zie hele Psalm onderaan deze pagina)

Ruim twee millennia geleden peinsde een oude joodse vrome, ver van zijn eigen land, verteert door ellende van lijf en ziel en omgeven door spotters en vijanden van zijn God, na over de wonderlijke weg die God met hem ging. Het is niet bepaald een gezapig en gemakkelijk napeinzen, maar een worsteling, een strijd aan de rand van de vertwijfeling; om het leven en zijn zin, om God en zijn trouw. De pijlers van het leven zijn verzwakt. Waar de hand zich uitstrekt om houvast te vinden, grijpt ze in de lucht. God, waar bent u? God, wie bent u? God, wie ben ik? Mijn leven valt uiteen, er is geen grond onder mijn voeten. God, ik ben bang. Waar blijft uw goedertierenheid? En toch, u bent mijn God en uw goedertierenheid is beter dan het leven.

Dat is een woord dat, als het je eenmaal heeft gegrepen, je nooit meer loslaat. Een woord dat alleen maar mild lijkt, maar dat in feite hard is en vuur spuwt. Het is een woord van hartstocht, dat klinkt alsof twee werelden op elkaar stoten, de wereld van de mens en de wereld van God; het is een woord uit de wereld van de bijbel, en niet uit de onze. Uw goedertierenheid is beter dan het leven: dat is de jubel van de ellendige en de verlatene, de vermoeide en de belaste. Het is een schreeuw van verlangen van de zieke en verdrukte. Het is de lofzang van de werklozen en hongerigen in de grote steden. Het is het dankgebed van de tollenaren en de hoeren, de publieke en verborgen zondaren. Ja, is het werkelijk? Nee, dat is het niet, in ieder geval niet in onze wereld, in onze tijd. Het geldt voor de wonderlijke wereld van de bijbel, die ons wederom in haar totale vreemdheid opschrikt en ergert. En het geldt voor zover we nog naar het Woord horen en voor de werkelijkheid van de bijbel nog niet geheel afgestompt zijn. Of is dat Woord misschien helemaal niet zo wonderlijk voor ons? Of denken wij dat het allemaal zó vanzelfsprekend is, dat we er eigenlijk niets nieuws meer van kunnen leren? Een christen heeft zich toch helemaal geïdentificeerd met deze dingen? Wel, laten we dan maar eens kijken wat onze psalmist hier eigenlijk zegt en of dat inderdaad wel zo vanzelfsprekend is.

In het leven van onze psalmist is er iets beslissends gebeurd. God zelf is in zijn leven gekomen. En vanaf dat moment is zijn leven veranderd. Dat wil niet zeggen dat hij toen opeens goed en vroom zou zijn geworden; het zou kunnen dat hij dat hiervoor al was. Maar nu was God zélf gekomen en was voor hem gaan staan. Wat zijn leven zo merkwaardig maakte, was dat God altijd al daar was en hij niet meer van hem kon loskomen. Het sneed zijn leven in tweeën. Wij horen en zeggen heel vaak dat de religie de mensen gelukkig, harmonieus, rustig en tevreden maakt. Het kan zijn dat dit specifiek geldt voor de religie. Voor God zelf echter, de levende God, is dat niet juist, maar zelfs helemaal verkeerd. En zo werd dat duidelijk in het leven van onze psalmdichter. Iets in hem was opengescheurd. Hij voelt zich innerlijk verdeeld. Er wordt een strijd in hem gevoerd, die met de dag heviger wordt. En hij ervaart dat wat bij hem van uur tot uur wordt weggesneden, juist datgene is waar hij zo van hield. Daarom vecht hij, omdat hij eraan wil vasthouden. Maar God, die nog altijd voor hem staat, dwingt het van hem af, en geeft het niet weer vrij. En hoe meer hij verliest, des te gretiger grijpt hij naar hetgeen nog over is. Maar hoe meer hij zijn bezit koestert, des te harder moet God toeslaan en des te meer pijn doet het losscheuren. En zo gaat het maar door; God overwint en de mens moet het onderspit delven. Hij weet niet waar het zal eindigen. Hij denkt dat alles verloren is. Hij weet niet of hij hem die bij hem zo gewelddadig binnendrong en hem stoorde in zijn vrede, haat of liefheeft. Hij knokt maar door. Vertwijfeld zwicht hij uiteindelijk voor de wapens van God. En het zou allemaal niet zo hopeloos voor hem zijn, als deze wapens niet zo wonderlijk en merkwaardig waren, want zij slaan neer en richten toch ook op, ze slaan wonden en toch helen ze, ze doden en toch maken ze levend. God zegt als je mijn genade wilt, laat mij dan over je zegevieren; als je mijn leven wilt, laat mij dan jouw boosheid haten en verslaan; als je mijn goedertierenheid wilt, laat mij dan je leven nemen. En om dat laatste gaat het. Alles moet worden prijsgegeven. Slechts één ding heeft de mens behouden. En dat wil hij vasthouden: zijn leven. Maar God kan niet stoppen; hij stormt af op deze laatste vesting. En de strijd om dit laatste barst los. De mens verdedigt zich tot het uiterste. God kan dat toch niet willen? Het kan toch niet waar zijn dat God zelfs dit laatste wil? God is niet wreed, God is goedertieren. Maar het antwoord luidt: als je mijn goedertierenheid wilt, geef mij dan het laatste wat je hebt: je leven. Kies!
…(volgende fragment)
Daarmee zijn wij op weg om beter te begrijpen wat de goedertierenheid van God is. Wie door God in deze verantwoordelijkheid is geplaatst, die leeft tussen twee werelden: de wereld van God en de wereld van de naaste. Van God hoort hij de woorden: als je wilt dat mijn goedertierenheid bij je blijft, dien dan de naaste, want in hem ontmoet je mij. En in de naaste ziet hij de lichamelijke en de geestelijke nood van degene die tot verantwoordelijkheid is geroepen. En nu ontwikkelt zich een strijd waarover de psalmist het heeft. Wil je mijn genade, geef dan je naaste iets van je bezit. Wil je mijn liefde, geef dan de naaste je ziel. Wil je mijn goedertierenheid, zet dan je leven in voor de naaste. Als je dit allemaal níet doet, dan verandert hetgeen je tot nu toe zag als Gods goedertierenheid, wat je allemaal bezit aan lijf, ziel en leven, in een vloek. En wie van ons durft te zeggen dat hij dat alles gedaan heeft? Dat hij Gods goedertierenheid goed begrepen heeft, zowel in denken als in daden? Het is al heel wat als we begrepen hebben dat de goedertierenheid van God ons in een strijd voert; dat ze niet iets is wat we ontvangen hebben en dat we dan eenvoudig hébben, bezitten, zodat wij verder leven, iets gelukkiger, iets rijker, maar in wezen onveranderd. Maar met hoe weinig hartstocht, met hoeveel angst, zwakheid, schroom, treurigheid gaan we die strijd aan? Hoe weinig wordt de wortel van ons hele bestaan aangetast? En toch, we begrijpen helemaal niets van deze strijd als we ze niet heel radicaal verstaan. Uw goedertierenheid is beter dan het leven, dat betekent niet alleen beter dan je huis, dan je gemak, dan je eten, dan je werk, dan je eer, dan je aanzien, dan je vreugde van lichamelijke of muzisch geestelijke aard, beter dan je vrouw en kinderen, maar het is veel meer dan dat. Het is beter dan datgene wat je, nadat je alles hebt verloren, nog overhoudt: beter dan je leven. Wie van ons heeft weleens ervaren dat de goedertierenheid van God ons in een conflict brengt, wat betreft de lichamelijke kant van ons leven? Meer nog wat ons werk, onze eer, onze familie betreft? Wie laat zich vandaag de dag nog door God in zulke conflicten brengen, en wie ziet in zulke conflicten nog Gods goedertierenheid? En wie, ten slotte, ziet überhaupt dat Gods goedertierenheid onbegrepen blijft, als het conflict niet nog dieper gaat en ons leven aangrijpt en ons overstijgt? (…)

Psalm 63
2 O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U,
uit een dor en dorstig land, zonder water.

3 Zo heb ik U in het heiligdom aanschouwd, ziende uw sterkte en uw heerlijkheid.
4 Want uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zullen U roemen.
5 Zo wil ik U prijzen mijn leven lang, in uw naam mijn handen opheffen.
6 Als met vet en merg word ik verzadigd, mijn mond looft met jubelende lippen,
7 wanneer ik Uwer gedenk op mijn legerstede, in nachtwaken over U peins.
8 Want Gij zijt mij een hulp geweest, in de schaduw van uw vleugelen jubel ik.
9 Mijn ziel is aan U verkleefd, uw rechterhand houdt mij vast.
10 Maar wie mijn leven zoeken te verderven, zullen komen in de diepten der aarde.
11 Men zal hen overleveren aan de macht van het zwaard,
zij zullen een prooi der vossen worden.
12 Maar de koning zal zich in God verheugen; ieder die bij Hem zweert, zal zich beroemen,
omdat de mond der leugensprekers wordt gestopt.
Bron: Lees verder in  “Preek voor dankdag” in uitgave “Mijn ziel keert zich stil tot God” (Dietrich Bonhoeffer).

Plaats een reactie