Calvijn en de berechting van Servet

Een rehabilitatie?

“Het ware te wensen dat onze tranen de brandstapel
van die ongelukkige hadden kunnen uitblussen”

Uit: Digibron: De kwestie tussen  Calvijn en Michael Servet – 23 oktober 2003 – H. Boele

(…) Voor Calvijn was dit proces een kritisch gebeuren, hij zag zich al voor een tweede maal verbannen. Er was in Genève een groep libertijnen die Calvijn niet welgezind was. Deze partij zag in Servet de geschikte persoon om van die Fransman af te komen. Zij gaven daarom Servet het advies Calvijn niet te ontzien en hem zo hard mogelijk aan te vallen, men stuurde aan op een conflict… (citaat uit dit artikel)

De affaire-Servet vormt een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Reformatie. Op 27 oktober zal het het 450 jaar geleden dat deze grote geleerde terechtgesteld werd. Calvijn, de opponent van Servet, had een aandeel in dit Geneefse proces. Dr. A. Kuyper zegt in zijn bekende Stone-lezingen: “Ik betreur niet alleen dien brandstapel, maar keur dien onvoorwaardelijk af.” Een ander stelt: “Het ware te wensen dat onze tranen de brandstapel van die ongelukkige hadden kunnen uitblussen.”

Michael Servet werd vermoedelijk op 29 september 1511 te Villeneuve in Noord-Spanje geboren. Zijn ouders waren van deftige komaf, zijn vader was van beroep advocaat. Michael was niet consequent in het schrijven van zijn voor- en achternaam. Diverse malen bediende hij zich van andere namen zoals: Micael, Michael, Miguel of Michel en Servet, Servetus, Reves of Villeneuve. Hij deed dit om zo opsporing te bemoeilijken.

Michael was een briljante leerling; op veertienjarige leeftijd bezocht hij de beroemde universiteit van Saragossa. Drie jaar later verwisselde hij deze voor die van Toulouse. Hij studeerde rechten en verdiepte zich in de theologie. Lang bleef hij hier niet, want een jaar later werd hij benoemd tot secretaris van de franciscaan Juan de Quintana, kapelaan en biechtvader van Karel V.

In die tijd begon Servet zich kritisch uit te laten over de roomse kerk. Hij vond het allereerste christendom het enige ware; daarmee bedoelde hij de periode voordat het leerstuk van de drie-eenheid was aangenomen. Servet voelde zich geroepen de kerk van haar dwaling aangaande dit leerstuk te overtuigen.

Trinitatis

Op 20-jarige leeftijd publiceerde Servet zijn eerste geschrift: “De Trinitatis erroribus libri septem”. In 1620 werd dit werk “ghetrouwelijck overgeset” in een Nederlandse vertaling. Het droeg als titel: “Van de Dolinghen in de Drievuldigheyd”. Het verscheen in zeven boeken. Een publicatie met zo”n omvang zegt iets van Servets bijzondere capaciteiten.

In dit werk stelde hij de triniteitsleer ter discussie. Servet zag de drie personen in het Goddelijk Wezen slechts als drie openbaringen; Christus heeft bij God bestaan als een gedachte en alleen werkelijk in de tijd.

Deze publicatie maakte hem absoluut niet populair; ze verwekte ergernis zowel bij het protestantse als het rooms-katholieke volksdeel. In Basel kruiste Servet de degens met de hervormer Oecolampadius. Deze liet Zwingli weten: “Die man bestormt mij met vragen van den ergerlijksten aard; hij is in zijne gevoelens zeer Ariaansch, en ik vrees niets zoozeer, dan dat hij zijne dwalingen meer algemeen verspreiden zal.”

Zijn opponent maakte Servet uit voor een Jood en een godslasteraar, gebruikelijke beschuldigingen in die tijd. Zwingli was van oordeel dat deze man zijn dwaling moest herroepen of anders moest hij onschadelijk gemaakt worden. De regeringen van Basel en Zürich verboden de verkoop van zijn boeken. Servet voelde zich door deze ontwikkelingen niet meer op zijn gemak, de grond werd hem te heet onder zijn voeten. Hij vertrok naar Parijs, nam de naam Villeneuve aan en zette daar zijn studie voort.

In de Franse hoofdstad ontmoette hij voor het eerst Calvijn. Servet studeerde geneeskunde en wiskunde en daarnaast het vak astrologie. Ook de theologie bleef hem boeien. Een zekere E. Reclus noemde Servet een veelzijdig geleerde, “een van die menschen van wetenschappelijke devinatie, als men er nauwelijks tien of twaalf in de geschiedenis der menschheid aantreft.” In 1537 behaalde Servet de graad van magister en begon hij met het geven van lezingen over de astrologie.

Restitutio

Deze voordrachten trokken de aandacht en dit streelde zijn trotse en hoogmoedige ego. Hij werd echter aangeklaagd omdat er tegen dit soort lezingen een kerkelijk verbod bestond. Servet vluchtte naar Vienne bij Lyon en kwam daar onder bescherming van aartsbisschop Palmier. Deze benoemde hem als lijfarts. Aan diens paleis werkte Servet in stilte aan zijn berucht geworden publicatie “Restitutie van het christendom”, een titel die mogelijk bedoeld was als tegenhanger van Calvijns Institutie.

Servet wilde met dit boek een ommekeer teweegbrengen in de kerk, hij voelde zich daar de aangewezen persoon voor. In dit werk bestreed hij de door het concilie van Nicea vastgestelde triniteitsleer. Hij omschreef deze als een driekoppig monster en verder vocht hij de erfzonde, de rechtvaardiging door het geloof en de doop aan. Vermeldenswaard is dat Servet in dit boek zijn ontdekking van de kleine bloedsomloop beschrijft.

Toen het werk in handschrift gereed was, zond hij een gedeelte van dit manuscript naar Calvijn, met wie hij al eerder in briefwisseling was over theologische kwesties. Servet wilde met de reformator van gedachten wisselen, onder andere over de vleeswording van het Woord, de wedergeboorte en over de Doop. Zijn prikkelende en uitdagende manier van schrijven stond Calvijn niet aan. Vooral toen Servet hem een gedeelte van zijn Institutie stuurde, voorzien van venijnige kanttekeningen.

Toen de twee hun correspondentie beëindigden, vroeg Servet zijn manuscripten en brieven terug. Calvijn retourneerde hiervan maar een gedeelte.

Aan Farel liet Calvijn weten: “Onlangs heeft Servet mij geschreven en er een dikke band bijgevoegd met zijn onzinnigheden, waarin ik, volgens zijn aanmatigend gebluf, opzienbarende en tot dusver ongehoorde dingen zou vinden. Als ik het goedvind, is hij bereid hierheen te komen. Maar ik wil tegenover hem voor niets instaan. Want als hij komen mocht, dan laat ik hem, als het aan mij ligt, niet levend hier vandaan gaan.”

In Lyon werd Servets werk in het geheim gedrukt. Het kreeg een omvang van 734 bladzijden en verscheen anoniem in 1553. Alleen aan het eind van dit boek stond een aanwijzing waardoor hij ontmaskerd zou worden: M.S.V./1553. Een kleine duizend exemplaren werden te koop aangeboden op de jaarmarkten te Lyon, Frankfurt en ook in Genève. Toen Calvijn het werk onder ogen kreeg, was het voor hem geen vraag wie de auteur was.

Verraden

Via een tussenpersoon kwam de inquisitie in Lyon er achter wie de schrijver van de Restitutio was. Deze tussenpersoon was een vriend van Calvijn, een zekere Guillaume de Trie, die om zijn gereformeerde opvattingen uit Lyon gevlucht was. Vrienden bleven met hem corresponderen om hem zo ver te krijgen dat hij terug zou keren tot de moederkerk. Ze voerden onder andere aan dat de Reformatie niets anders dan onrust en verwarring gezaaid had.

De Trie ontkende dit ten stelligste en schreef verontwaardigd dat de roomse kerk mensen verbrandde die beleden dat Jezus de Zoon van God was, maar een man die dit ontkende en publiceerde vrij liet rondlopen. Hij stuurde als bewijs de eerste bladzijde van de Restitutie mee en hiermee werd Servet verraden. Hij werd ondervraagd door de inquisitie, maar voordat Servet zich meldde, vernietigde hij eerst alle belastende gegevens. Zonder blikken of blozen ontkende hij de schrijver te zijn van de Restitutio, ook huiszoeking leverde niets op.

De Trie werd gevraagd om nadere informatie. Deze raakte hierdoor in een lastig parket. Hij wendde zich tot Calvijn, en deze gaf hem aarzelend een deel van zijn manuscripten en een aantal vertrouwelijke brieven, die Servet tevergeefs had teruggevraagd. De bewijzen waren duidelijk en Servet werd op 4 april gevangengenomen. Op slinkse wijze wist hij te ontsnappen. De inquisitie had hem “in effigie” (in afbeelding) veroordeeld om, met zijn boeken, levend verbrand te worden.

Genève

Vier maanden zwierf Servet rond. Op 13 augustus dook hij plotseling in Genève op. Hij logeerde in Hotel de la Rose en hield zijn naam zorgvuldig geheim. Op zondagmiddag zat hij onder het gehoor van Calvijn, die voorging in de Madeleinekerk. Deze dienst werd hem noodlottig, want hij werd herkend. Op aandrang van Calvijn werd hij gearresteerd en gevangengezet in een vunzige kerker van het voormalig bisschoppelijke paleis, waar hij onder zeer ellendige omstandigheden verbleef.

De volgende dag werd er al een beschuldiging opgesteld. Calvijns secretaris, Nicolaas de la Fontaine, die als aanklager fungeerde, stelde veertig uitspraken op die Servet zou gedaan hebben. Een advocaat werd Servet geweigerd, want men vond dat iemand die kon liegen het ook wel zonder verdediging kon stellen.

Servets opstelling was in Genève anders dan in Vienne, toen ontkende hij alles, maar nu niet. Arrogant en brutaal veroordeelde hij Calvijn en beschuldigde hem van dwalingen, alleen hij had het juiste zicht in theologische kwesties. Servet verklaarde: “In een zo rechtvaardige zaak ben ik standvastig en vrees de dood niet.” Verder schreef hij: “Ge ziet, dat Calvijn zijn rol heeft uitgespeeld, hij weet niet meer wat hij zeggen moet en voor zijn genoegen wil hij mij hier in de boeien laten verkwijnen.” Servet eiste dat zijn valse aanklager met wedervergelding gestraft zou worden door hem uit de stad te verbannen.

Het proces duurde 73 dagen, van 14 augustus tot 26 oktober. De rechtbank had het niet gemakkelijk, de ondervragingen en de theologische disputen kon men maar nauwelijks volgen. Voordat de rechters tot een uitspraak kwamen wilden zij, mede op aanraden van Servet, andere Zwitserse gemeenten over de zaak horen. Men raadpleegde daarvoor de kerkbesturen van Bern, Basel, Zürich en Schaffhausen.

Vonnis

Voor Calvijn was dit proces een kritisch gebeuren, hij zag zich al voor een tweede maal verbannen. Er was in Genève een groep libertijnen die Calvijn niet welgezind was. Deze partij zag in Servet de geschikte persoon om van die Fransman af te komen. Zij gaven daarom Servet het advies Calvijn niet te ontzien en hem zo hard mogelijk aan te vallen, men stuurde aan op een conflict.

Een zekere Berthelier, een libertijn en vriend van Servet, wilde deelnemen aan het heilig avondmaal. Dit was hem door de kerkenraad geweigerd wegens openbare dronkenschap. De raad van Genève maakte dit ongedaan en wilde dat Berthelier toegelaten zou worden. Dit betekende dat de staat de sleutelen van het hemelrijk hanteerde.

Voor Calvijn was dit een zeer principiële zaak: als het zou gebeuren, betekende dit het einde van de Geneefse reformatie. Calvijn wilde liever sterven dan dat de heilige tafel ontheiligd zou worden. Zijn preek op die zondag had het karakter van een afscheidsdienst.

Waarvoor gevreesd werd, gebeurde niet. Berthelier was niet aanwezig. Achter de schermen was deze man door de raad gewaarschuwd om toch maar weg te blijven. Mogelijke bracht het moedige optreden van Calvijn een ommekeer in de gevoelens van de Geneefse raad. Door deze belangrijke wending was het lot van Servet eigenlijk al beslist.

Ketter

Intussen waren de adviezen van de andere kerken binnengekomen en de conclusie luidde: een ketter die de drie-eenheid loochent, dient veroordeeld te worden. De raad van Genève veroordeelde Servet tot de brandstapel, hij zou samen met zijn boek tot as verbrand worden, “tot waarschuwing van alle godslasteraars.”

Servet was geheel ontdaan toen hij deze uitspraak hoorde. Hij hoopte nog altijd dat zijn vrienden hem zouden bevrijden. Hij gilde het uit: “Misericordia, misericordia” (genade, genade). Calvijn en Farel bezochten Servet en probeerden hem tot berouw en tot andere gedachten te brengen. “Ik vroeg hem God om genade te smeken, die hij zo gruwelijk had belasterd door de drie personen in zijn wezen te loochenen.” Maar de “vermaningen, smeekbeden waren alle vruchteloos.”

De volgende dag, 27 oktober 1553, werd Servet met een exemplaar van zijn Restitutio op de heuvel van Champel, even buiten Genève, levend verbrand. Hij zei dat hij onrechtvaardig ter dood gebracht werd en dat hij God bad om genadig te zijn voor zijn beschuldigers. Het verzoek om onthoofding werd afgewezen.

Calvijn woonde de terechtstelling niet bij, Farel wel. Hij begeleidde Servet naar het schavot. Onderweg poogde hij tot het laatst toe Servet tot herroepen te bewegen. Maar hij bleef ontkennen en riep uit: “Indien ik gedwaald heb, heb ik in onwetendheid gedwaald en in de mening Gods eer te dienen.” Hij stierf een pijnlijke dood; zijn laatste woorden waren: “Jezus, Zoon van de eeuwige God, ontfermt u mijner!”

Monument

Calvijns gezag steeg na dit proces. Hij werd gezien als een verdediger van het ware geloof en de libertijnen verloren steeds meer aanzien. Het is in onze tijd niet voor te stellen dat iemand vervolgd wordt als hij de trinitarische belijdenis ontkent. In de tijd van de Reformatie lag dit anders, een ontkenning van een fundamenteel leerstuk in de christelijke kerk zag men als een maatschappelijke bedreiging. Dat zo iets de doodstraf verdiende, vond niemand vreemd.

Calvijn was in dit opzicht een kind van zijn tijd, hij handelde niet uit persoonlijke wraakzucht. Servet werd als ketter gezien door zowel de Franse inquisitie als de mannen van de Reformatie. Het is daarom niet juist dat men deze affaire wil aangrijpen om aan te tonen dat Calvijn wreed en onmenselijk was, hoewel er zeker ook aan hem vragen zijn te stellen rond deze gebeurtenis.

Driehonderdvijftig jaar na deze gebeurtenis, op 28 oktober 1903, werd op de plaats van Servets terechtstelling een granieten verzoeningsmonument opgericht door de “zonen van Calvijn, onze grote reformator, die wij met eerbied en dankbaarheid gedenken.” Ze veroordeelden de dwaling, “die eigen was aan zijn tijd”, en pleitten voor “de vrijheid van geweten, volgens de ware principes van de Reformatie en van het Evangelie.”