God (ver)hoort ons roepen

Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen, en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. (Psalm 34:6)

Wanneer u roept, dan antwoordt de Heere en redt u uit al uw benauwdheden. Het is zeker waar dat Hij wil horen als wij roepen! Hij wil liever en veel meer horen dan wij kunnen roepen. Hij verwijt ons met deze woorden dat wij te lui zijn om te roepen. O, roep en schreeuw wie kan, het ontbreekt aan horen niet. Daarom zegt Hij ook in de Psalm: ‘En roep Mij aan in de nood, dan zal Ik u redden en gij zult Mij prijzen (vgl. Psalm 50:15). Dat is zoveel gezegd als: ‘Lieve of beste mensen, gaat het u kwaad, zit u midden in nood en benauwdheid, ontbreekt het u hier of daar aan? Bid, roep en schreeuw tot Mij om raad, hulp en troost. Ik wil graag horen, en u zó wonderlijk uit uw nood verlossen dat u zult roepen: “O genadige, trouwe God, U moet daarvoor eeuwig dank ontvangen.
De goddeloze heiligen echter willen God altijd eerst wat geven, alsof Hij om onze diensten verlegen was. Maar Hij is God, Die ons alles hartelijk geeft en geven wil, alleen omdat wij Zijn goederen nodig hebben en in nood zijn. Het enige wat Hij begeert is dat wij dankbaar zijn en Hem voor onze God houden.

Maarten Luther: [Bibel- undBucheinzeichnungen, vgl. WA 48,42,1-7 en 51,1-8 w]

Bron: “Uit de diepten roep ik tot U” – Bijbels dagboek met gebedsonderwijs van Luther

Psalm 34 (Nieuwe berijming)

1 Ik loof den HEER altijd.
Steeds zingt mijn mond zijn lof, zijn eer.
Ja, ik beroem mij op den HEER
en prijs zijn hoog beleid.
Gods kleinen horen mij
en zij verheugen zich tezaam.
Verheft met mij des HEEREN naam,
zegent dien en weest blij.

2 ‘k Heb naar den HEER gevraagd
en Hij beantwoordt mijn gebed.
Hij heeft mij van mijn angst gered,
en mijn verlossing daagt.
Die opzien naar den HEER,
zij zullen blinken in het licht,
geen schaamrood is op hun gezicht,
nooit slaan zij d’ ogen neer.

3 Een arme riep in nood.
De HEERE hoorde naar zijn stem,
God, die in al zijn angsten hem
uitzicht en redding bood.
Rondom Gods knechten staat
des HEEREN engel als een wacht.
Hij weert des vijands overmacht
en redt hen van het kwaad.

4 Komt nader, ziet en proeft,
opdat men smake naar waardij
des HEEREN goedheid. Zalig hij
die veilig bij Hem toeft.
Die thuis hoort in Gods kring,
dient met ontzag zijn hoog bewind.
Zelfs waar de leeuw geen voedsel vindt
wacht u verzadiging.

5 Komt kindren, hoort mij aan.
Wie vindt een leven lang en goed ?
Hij die Gods wil met vreugde doet
en in zijn dienst wil staan.
Weerhoud uw tong van kwaad
zodat gij niemand schade doet.
Wijk van het kwade en doe goed,
sticht vrede metterdaad.

6 Wie houdt het rechte spoor,
Gods oog is hem een vriendlijk licht,
en wie zich smekend tot Hem richt,
vindt bij Hem open oor.
Maar Gods geducht gelaat
treft alle bozen met zijn vloek.
Hij delgt hun namen uit zijn boek,
hun heugenis vergaat.

7 Wie God roept hoort Hij aan
en Hij verlost wie is benard.
Hij zal gebrokenen van hart
in gunst terzijde staan.
Wie ’s HEEREN recht betracht
vindt in de wereld droefenis,
maar God, die zijn verlosser is,
blijft op zijn heil bedacht.

8 God laat hem nooit alleen;
Hij die zijn beenderen behoedt,
ziet toe, dat hem geen kwaad ontmoet,
gebroken wordt er geen.
Maar goddelozen gaan
te gronde aan hun eigen kwaad.
Een ieder die Gods knechten haat
zal voor Hem schuldig staan.

9 De HEER verlost en spaart
het leven van wie Hem bemint.
Al wie bij God zijn toevlucht vindt
wordt schuldeloos verklaard.

Plaats een reactie