Hoogmoed van de mens bedreigd door het Evangelie

Citaten uit “Mijn ziel keert zich stil tot God” van Dietrich Bonhoeffer.

Uit meditatie bij verzen uit Psalm 119.

Gij bedreigt de vervloekte overmoedigen, die van uw geboden afdwalen. (vers 21).

God haat de hoogmoedigen, die aan zichzelf genoeg hebben, die naar geen goddelijk of menselijk recht vragen, bij wie barmhartigheid niet in tel is, die het Woord van God en de gelovigen verachten. Hoogmoed is voor God de wortel van alle ongehoorzaamheid, alle geweld en alle lichtvaardigheid. Hoogmoed is de oorsprong van alle rebellie, alle oproer, en alle vernietiging. Boven alle hoogmoed hangt echter een verschrikkelijke dreiging, waar de hoogmoedigen zelf niets van begrijpen, maar de gelovigen kennen haar: het Evangelie. ‘God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft hij genade’ (1 Petrus 5 : 5). Dat God met de zwakken en deemoedigen is, in één woord het kruis van Jezus Christus, is de dreiging van God voor de hoogmoedigen. Op het moment dat ze denken de overwinning van alle mensen te hebben weggenomen, zullen ze door God te schande worden gemaakt. Wie het Evangelie gelooft, ziet het zwaard van God over de hoogmoedigen van deze aarde komen.

De prediking van het Woord van God is de enige serieuze bedreiging voor een mensheid die hoogmoedig geworden is. Maar met zijn Woord heeft God ook de tekenen van zijn kracht gegeven. Midden in de geschiedenis voltrekt zich hier en daar de dreiging van God, en de gemeente ziet vol verbazing en huiver nu al de hoogmoedigen te gronde gaan. Zij wordt echter voor farizeïsche zekerheid bewaart omdat zij moet erkennen dat met de hoogmoedigen ook steeds onschuldigen omkomen; en zo blijft het zichtbare gericht van God ook voor de gelovigen verborgen en duister. Ontegenzeggelijk helder blijft alleen het Woord dat de aankondiging van de vloek over de goddelozen bevat. Vervloekt zijn zij die van uw geboden afwijken. In de Wet staat het zo: ‘Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt’ (Deuteronomium 27 : 26). Kunnen wij dit woord uitspreken zonder ons te realiseren dat wijzelf door Hem getroffen zijn? Geldt het alleen voor de ander en niet voor ons? De vloek over de overtreders van de wet van God is Gods recht en (…)

Redenen voor het afbreken

We weten niet waarom Bonhoeffer stopt in het midden van deze zin, op een punt in zijn argumentatie dat naar een conclusie reikte, hoewel het een conclusie was die moeilijk te bereiken was voor hem. De Psalmen hebben altijd een rol gespeeld in tijden van verschrikking en vervolging. Alle partijen menen wapens te vinden in de Psalmen om hun gelijk te halen. Bonhoeffer refereert duidelijk aan de Duitse tirannie in zijn behandeling van de hovaardigen, maar hij is zich zijn eigen situatie van dat moment bewust en voelt zich schuldig en angstig omdat ook hij op het punt staat met de geboden van God te breken (namelijk door vanuit zijn kerkelijk ambt niet meer alleen met Gods Woord, maar nu ook met politieke machtsmiddelen en zelfs gewapend geweld in verzet te gaan tegen het Hitler-regime in Duitsland – AJ)
Dit deel van het commentaar was geschreven in 1940, toen hij zich realiseerde dat hij zich, ethisch gesproken, begaf op onzekere gronden. Op 17 juni 1940 kwam het nieuws van de overgave van Frankrijk en daar was gejuich in Duitsland. Eberhard Bethge genoot met Bonhoeffer in Memel van de zon toen het nieuws hen bereikte dat Frankrijk zich had overgegeven. De mensen stonden op, joelden en zongen vaderlandslievende liedjes en brachten de Hitlergroet. Bonhoeffer deed hetzelfde. Bethge schreef: ‘Ik stond als verdwaasd naast hem.“Steek je arm omhoog! Ben je gek?” fluisterde hij me toe.’ En later zei hij:“‘We zullen ons nu voor heel andere dingen in gevaar moeten brengen, maar niet voor deze groet!” “Toen begon Bonhoeffers dubbelleven“,  schrijft Bethge.

Lees ook: Gods wil in tijden van nood

Lees meer in “Mijn ziel keert zich stil tot God”!

Plaats een reactie