Maria Magdalena

Door Luther behandelde tekst: Lukas 7:36-50 – uit een preek over een ‘zondige vrouw’ die tijdens een maaltijd zonder uitgenodigd te zijn in het huis van Simon de Farizeeër kwam. Zij stond achter de voeten van Jezus te wenen en maakte Zijn voeten nat met tranen. Daarna droogde zij Zijn voeten af met haar haar – kuste Zijn voeten en zalfde ze met kostbare zalf.
Het onderwerp ‘berouw en bekering‘, zoals de preek het weergeeft, is te lang om in één citaat weer te geven. Daarom zijn er twee afleveringen. Het is wel belangrijk om deze twee afleveringen als één geheel te lezen (aflevering 2: Droefheid tot God):

“U kent de geschiedenis van deze vrouw, zoals die door de evangelist opgeschreven is, om daaruit te leren wat de goede boete is, en wel dat wij dit van déze vrouw leren en dat wij haar hierin navolgen. In de eerste plaats: oprecht met haar wenen, dat wil zeggen: ware boete doen. Daarna ons vertrouwen op de Heere Christus stellen, omdat wij door Hem vergeving van zonden hebben.

Onder het pausdom heeft men u ook over de boete onderwezen en geleerd – kort gezegd: de boete is dat men verdriet over zijn zonde heeft en die niet meer zal doen, daarna dat men de zonden biecht en ten slotte met eigen werken voor de zonden betaalt. Echter, deze leer is onwaar en dodelijk voor de ziel. Uit het voorbeeld van deze vrouw leren en weten we immers wat de echte boete is – want wat Christus onze lieve Heere goedkeurt, dat moet ook goed zijn.

De evangelist noemt de naam van deze arme vrouw niet, maar het is aannemelijk dat het Maria Magdalena is, over wie de evangelist in het volgende hoofdstuk schrijft. De Heere heeft zeven duivels uit haar geworpen en zij is de Heere overal nagevolgd waar Hij gepreekt heeft. Zij heet echter hoe zij wil, dan blijft het toch waar dat zij een arme zondares is geweest die de duivel tot hoererij, echtbreuk en meer andere zonden heeft gebracht.

Want wat deze ene zonde voor onheil veroorzaakt aan ziel, lichaam en goed hoef ik u niet te vertellen, dat kunt u alle dagen met uw eigen ogen zien. In zo’n ellende is zij terechtgekomen en heeft misschien wel verscheidene jaren daarin geleefd. Nu echter onze lieve Heere Christus Zich door Zijn wonderen bekendmaakt en door Zijn prediking openbaart, komt deze arme vrouw (Luther: arme vrouwtje) ook naar de prediking.

Deze grijpt haar in het hart, zodat zij tot zichzelf komt, zichzelf leert kennen en tot zichzelf zegt: ‘Jij, rampzalig mens, wat moet er nu van je worden, je hebt tegen Gods geboden gezondigd, je aan ontucht overgegeven en anderen met gevaar van lichaam en ziel meegesleept. Als God nú met Zijn oordeel kwam, wat zou je slechtheid je dan brengen? In plaats van schandelijke vreugde en plezier zal de eeuwige ellende en verdoemenis komen. O God, wees genadig, vergeef mij mijn zonden, verdoem mij niet, ik wil mij bekeren en deze schandelijke ontucht nalaten en mijn leven beteren.”

Zie ook vervolg: Droefheid tot God

Maarten Luther: Hauspostille 1544, gepredigt zu Hause, 1530-1535, vgl. WA 52, 666, 8-35

Bron: Wilt u deze Luthercitaten ter kennismaking doorsturen aan uw vrienden?! Er zijn geen kosten aan verbonden. Voor het aanmelden/afmelden van deze wekelijkse citaten kunt u gebruikmaken van dit e-mailadres info@maartenluther.com en van deze website: www.maartenluther.com (contact op de homepage).