Doel van Belijdenisgeschriften

Bron: Nederlands Dagblad (12 juni 2015, met toestemming van auteur Willem Bouwman overgenomen)

De geschiedenis heeft laten zien dat je mensen niet bij de kerk houdt met prachtig geformuleerde belijdenisgeschriften, meent filosoof Evert Jan Ouweneel [ND 5 juni)

Wie zegt dat je mensen niet bij de kerk houdt met prachtige geformuleerde belijdenisgeschriften, zal betere argumenten moeten gebruiken dan ‘de geschiedenis heeft laten zien’. Een beroep op ‘de geschiedenis’ zegt niets als er niet bij wordt gezegd wanneer en hoe de geschiedenis heeft laten zien dat belijdenisgeschriften de mensen niet bij de kerk houden. Dan is het slechts een illustratie van een uitspraak van de vermaarde historicus E.H. Kossmann: ‘De geschiedenis is een echoput. Wie haar aanroept, krijgt zijn mening als antwoord terug.’ Zonder nadere aanduiding van feit en tijd is ‘de geschiedenis heeft laten zien’ op z’n best een non-argument en een retorisch cliché. Een filosoof zou dat moeten weten.
De uitspraak suggereert dat belijdenisgeschriften bedoeld zijn om mensen bij de kerk te houden. Dat zijn ze zeker niet. De belijdenisgeschriften werden geschreven om duidelijk te maken wat de kerk geloofde en waar ze voor stond, om tegenover de wereld te getuigen van de ware godsdienst, om een grens te trekken met ketters en ketterijen, om ‘eenheid des geloofs’ te brengen in de kerkelijke gemeente, om het ware geloof over te leveren aan het nageslacht.
Maar ze werden niet geschreven om mensen met prachtige formuleringen bij de kerk te houden. Sterker, wie in leer of leven afweek van de belijdenisgeschriften, werd letterlijk uitgebannen: hij werd eerst van het avondmaal afgehouden (de kleine ban) en als dat niet hielp, van de gemeente afgesneden (de grote ban).
De uitspraak is verder betwistbaar omdat de meeste formuleringen in de belijdenisgeschriften helemaal niet prachtig zijn. Ze zijn dan ook niet geschreven om literaire of godsdienstige gevoelens te strelen, maar om de Heilige Schrift zo zuiver mogelijk na te spreken. Wie daarin luister en pracht ontwaart, moet bedenken dat ze niet voor de luister en de pracht geschreven zijn.
Ten slotte is de uitspraak betwistbaar omdat veel mensen de kerk verlieten toen de belijdenisgeschriften juist niet meer gehandhaafd werden. Dat kan toeval zijn, wan twee dingen die min of meer gelijktijdig gebeuren, hoeven nog geen verband met elkaar te houden. Maar toch: de leegloop van de Hervormde Kerk vanaf 1870 werd voorafgegaan door een tijd waarin de belijdenisgeschriften niet meer gehandhaafd en zelfs bestreden werden. De uittocht uit de Gereformeerde Kerken vanaf 1970 kwam op gang nadat vooraanstaande theologen vraagtekens hadden geplaatst bij het gezagvan de belijdenisgeschriften.
Het tegengestelde kwam ook voor. De afgescheidenen van 1834 betoonden zich trouw aan de gereformeerde belijdenisgeschriften en kwamen weldra tot grote bloei. De vrijgemaakt-gereformeerden beriepen zich strijk-en-zet op Schrift en belijdenis en groeiden uit tot een levendige gemeenschap waarop de ontkerkelijking maar moeilijk vat kon krijgen.
De belijdenisgeschriften zijn niet zo zwart als Evert Jan Ouweneel ze voorstelt. Dat laat de geschiedenis wel zien.

Plaats een reactie