Wat verloren ging en wat behouden werd…

…aan natuur op ons onvolprezen vogeleiland Texel

(…) En dan de Westen, de Fonteinsnol, de Mient en de grote duinvalleien, die ik genoemd vond in het boekje van Holkema: de Bollekamer, de Bieschbosch, het Piet Rozenvlak, het Grote Vlak. De Fonteinsnol was een wonder, een hoog duin, dat uit de grote duinenreeks bij wijze van schiereiland in de vlakte vooruit sprong. Een eindje tegen de helling op, aan de noordoostzijde ontsprong een bron, een echte bron, een holte in het witte zand, waaruit het klare water opwelde en dat stroomde omlaag, zich telkens vertakkend door kussens van veenmos en kwam eindelijk terecht in de vlakte van de Mient, die uit andere duinen nog meer water kreeg en zoo een allermerkwaardigst landschap was, half heide, half moeras en vol van de mooiste bloemen en de aardigste vogels. Maar het allermooist en rijkst was toch de bron aan de Fonteinsnol en zijn onmiddellijke omgeving. Daar groeiden grote blauwe klokjesgentianen in alle schakeringen van wit of bijna wit tot het diepste donkerblauw. Daar stonden dicht opeen de geurige witte nachtorchissen, het rondbladig wintergroen, parnassia en duizendguldenkruid en lagen aan de beek de ongelooflijk mooie bloempjes van de tengere bastaardmuur Anagallis Tenella. En als je dan om die Nol heen ging of er over heen en weer omlaag, dan kwam je in die valleien en daar groeiden al die planten weer, met nog mooie Jeneverbesstruiken („fakkel” zegt de Texelaar) en op de moerassige plaatsen het hoge stekelige galigaan. Daar broedden de Wulpen en de duinpiepers en daar had ook de grote grauwe kiekendief zijn nest. Vroeger is het daar nog veel rijker geweest, maar reeds na 1839 door het graven van de Moksloot zijn die valleien ontwaterd, zodat de roerdompen en purperreigers en lepelaars, die er broedden, moesten verdwijnen.

Ook ben ik helaas een van de laatsten geweest, die genoten hebben van de heerlijkheid van de Fonteinsnol en de Mient, want reeds in 1895 of nog eerder zijn bron en beek vergraven en vergreppeld, als eerste maatregel voor de bebossingen op Texel. Nu groeien daar zwarte dennen en witte elzen en dat is allemaal in sommige opzichten heel goed en nuttig, maar er is een landschap verdwenen, zoo mooi en leerzaam als er geen tweede in ons land was te vinden. Ongelukkig was in die tijd Texel maar bitter weinig bekend en de plantenkenners dachten meer aan de afzonderlijke plantjes dan aan het samenstelsel van een merkwaardig geheel. Tegenwoordig zou men stellig zo iets moois op alle mogelijke manieren trachten te behouden.

Er is veel veranderd sinds ik voor ’t eerst voet aan wal zette te Oude Schild. Behalve de Fonteinsnol zijn er nog een paar merkwaardige plaatsen verdwenen. Maar wat er overblijft behoort nog tot het beste van wat er in Nederland te zien is. In de volgende hoofdstukken zal ik u wat vertellen van de huidige staat van het eiland. En hoe meer vrienden het krijgt, des te meer waarschijnlijkheid, om niet te zeggen zekerheid, komt er, dat het zal blijven de parel van de Noordzee-eilanden, wereldberoemd. (…)

Bron: Verkade-album “Texel”,  dr. Jac. P. Thijsse.

Meer over Texel:  Een getuigenis…