Navolging en de vijand

Citaten uit “De vijand – het buitengewone” uit “Navolging”

De geboden van de naastenliefde en het zich niet wreken zullen in de strijd om God die wij tegemoet gaan, en waarin wij ten dele reeds sedert jaren staan, in het bijzonder naar voren komen, waar aan de ene kant de haat, en aan de andere de liefde strijdt. Daarop moet elke christen hoognodig zich voorbereiden. De tijd komt naderbij, waarin een ieder die de levende God belijdt, vanwege deze belijdenis niet alleen een voorwerp van haat en woede zal zijn – want zover zijn wij nu nagenoeg wel gekomen -, maar waarin men hem alleen ter wille van dit belijden zal uitsluiten uit de “menselijke gemeenschap”, zoals men dat noemt, waarin men hem van de ene plaats naar de andere zal jagen*, waar men zich op zijn lichaam zal storten, hem zal mishandelen en naar de omstandigheden zal doden. Er nadert een algemene christenvervolging en dat is eigenlijk de ware betekenis van alle bewegingen en strijd van onze dagen. De tegenstanders, die uit zijn op de vernietiging van de christelijke kerk en het christelijk geloof, kunnen met ons niet samenleven, omdat ze in ieder woord en in elke handeling van ons, ook wanneer die helemaal niet tegen hen gericht zijn, een veroordeling van hun woorden en handelingen zien – en dit niet ten onrechte – en daarbij wel als vanzelf merken, dat wij ons aan hun veroordeling die zij over ons uitspreken, helemaal niet storen, omdat ze tot zichzelf moeten zeggen, dat deze veroordeling volkomen machteloos en van nul en generlei waarde is; dat wij dus helemaal niet, wat ze graag zouden willen, met hen op voet staan van twist en ruzie over en weer.

Hoe dan de strijd te strijden? De tijd komt naderbij, dat wij niet meer als enkelingen, apart, maar tezamen als gemeente, als kerk, de handen zo opheffen tot gebed, dat wij in groepen, zij het ook als kleine groepen in verhouding tot de vele duizend maal duizend afvalligen, luide de Heer, die gekruisigd en opgestaan is, en zijn wederkomst belijden en prijzen. En welk gebed, welke belijdenis, welk lofgezang is dat? Dat is juist een gebed van de innigste liefde juist tot deze verlorenen, die om ons staan en met van haat rollende ogen ons aankijken en misschien reeds de handen naar ons hebben uitgestrekt tot de dodelijke steek; dat is een gebed om vrede voor deze waanzinnig gewordenen en ontredderden, verwarde en verwoeste zielen, een gebed om dezelfde liefde en dezelfde vrede waarover wij ons verheugen; een gebed dat diep in hun ziel zal dringen en aan hun hart zal trekken met heel wat sterkere greep dan waarmee zij met de uiterste inspanning van haat aan onze harten vermogen te rukken. Ja, de kerk die werkelijk de Heer verwacht, werkelijk de tijd met zijn tekenen van de uiteindelijke scheiding verstaat, moet zich ook met alle krachten van de ziel, met alle verzamelde krachten van haar heilig leven op dit gebed van de liefde werpen’ (A.F.C. Vilmar, 1880).

Wat is ongedeelde liefde? Liefde die zich niet partijdig wendt tot degenen die ons hun wederliefde schenken. In de liefde tot degenen die ons liefhebben, tot onze broeders, tot ons volk, tot onze vrienden, ja, ook tot onze christelijke gemeente, zijn we de heidenen en tollenaren gelijk. Die is het vanzelfsprekende, gewone, natuurlijke, maar geenszins het christelijke. Ja, het is werkelijk ‘hetzelfde’ wat hier heidenen en christenen doen. De liefde tot degenen die tot mij horen door bloedverwantschap, geschiedenis of vriendschap, is dezelfde bij heidenen en christenen. Jezus heeft over deze liefde niet veel te vertellen. Wat deze is, weten de mensen uit zichzelf wel. Hij behoeft die ook niet eerst te ontsteken, naar voren te brengen of er het accent op te doen vallen. De natuurlijke feitelijkheden dwingen uit zichzelf tot erkenning bij heidenen en bij christenen. Dat iemand zijn broeders, zijn volk, zijn vrienden moet liefhebben, behoeft Jezus niet te zeggen: dat spreekt vanzelf. Maar juist, doordat Hij dat alleen constateert en er verder geen woord over rept, maar tegenover dit alles uitsluitend en alleen de liefde tot de vijand gebiedt, zegt Hij wat Hij liefde noemt en wat men van die liefde heeft te denken.

Waarin onderscheidt zich de discipel van de heiden? Waarin bestaat ‘het christelijke’? Hier nu valt het woord waarop het gehele vijfde hoofdstuk gericht is, waarin al het vorige is samengevat: het christelijke is het ‘buitengewone’, het περισσόν, het bijzondere, het niet-gewone, het niet-vanzelfsprekende. Het is dat, wat aan ‘betere gerechtigheid’ de Farizeeërs ‘overtreft’, boven hen uitgaat, het meer, het er bovenuit stekende. Het natuurlijke is το αυτό (een en hetzelfde) voor heiden en christen, het christelijke begint bij het περισσόν en plaatst nu van hieruit eerst het natuurlijke in het juiste licht. Waar dit bijzondere, buitengewone niet is, daar is het christelijke niet. Niet binnen de natuurlijke gegevenheden geschiedt het christelijke, maar in het dit te boven gaan. Het περισσόν gaat nooit in τοαύτό op. Dat is de grote vergissing van een verkeerde protestantse ethiek, dat hier liefde tot Christus opgaat in vaderlandsliefde, in vriendschap of beroep, dat de betere gerechtigheid opgaat in de justitia civilis. Zo spreekt Jezus niet. Het christelijke hangt aan het ‘buitengewone’. Daarom kan de christen niet de wereld gelijkvormig zijn, omdat hij rekening heeft te houden met het περισσόν.

Waarin bestaat het περισσόν, het buitengewone? Het is het bestaan van de zaliggeprezenen, van de volgelingen, het is het licht dat schijnt, de stad op de berg, het is de weg van de zelfverloochening, van volkomen liefde, volkomen reinheid, volkomen oprechtheid, volkomen weerloosheid; het is hier de ongedeelde liefde tot de vijand, de liefde tot hem die niemand liefheeft en ook door niemand wordt bemind; de liefde tot de godsdienstige, politieke en tot de persoonlijke vijand. Het is in dit alles de weg die zijn vervulling vond in het kruis van Jezus Christus. Wat is het περισσόν? Het is de liefde van Jezus Christus zelf, die lijdend en gehoorzaam naar het kruis gaat, het is het kruis. Het bijzondere van het christelijke is het kruis, dat de christen boven-de-wereld-uit laat zijn en hem daarin de overwinning over de wereld geeft. De passió in de liefde tot de Gekruisigde – dat is het ‘buitengewone’ aan het christelijke bestaan.

Het buitengewone is ongetwijfeld het zichtbare, waarvoor de Vader in de hemel geprezen wordt. Het kan niet verborgen blijven. De mensen moeten het zien. De gemeente van de volgelingen van Jezus, de gemeente van de betere gerechtigheid is zichtbare gemeente, getreden uit de ordeningen van de wereld, ze heeft alles verlaten om het kruis van Christus te winnen.

Wat voor bijzonders doet gij? Het buitengewone – en dat is hetgeen het meest aanstoot geeft – is een doen van de volgelingen. Het moet gedaan worden – zoals de betere gerechtigheid -, zichtbaar gedaan worden! Niet in ethisch rigorisme, niet in excentrieke christelijke levensvormen, maar in de eenvoud van de christelijke gehoorzaamheid aan de wil van Jezus. Dit doen zal zijn ‘bijzonderheid’ daarin aan de dag brengen, dat het leidt tot de passió van Christus. Dit doen zelf is een voortdurend lijden. Daarin wordt Christus door zijn discipel geleden. Is het dat niet, zo is het niet dit doen, wat Jezus bedoelt.

* In de laatste periode van zijn gevangenschap is Bonhoeffer inderdaad van de ene naar de andere plaats gebracht en om tenslotte in Flossenburg te worden geëxecuteerd.

Plaats een reactie