Het is goed dat wij hier zijn…(I)

Over de verkondiging in onze samenkomsten…

Schilderwerk of beeldhouwwerk?

Er hangt een tragisch misverstand tussen God en Efraïm!
Efraïm méént, dat God óm hem verlegen is,
en God verklaart,  dat Hij mét hem verlegen is.

Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer,
in kennis van God en niet in brandoffers. (Hosea 6 : 6)

De gedachte, dat God óm Zijn volk verlegen was, lag onuitgesproken in de grote hoeveelheid offeranden: men was van mening, dat de Here van die offers leven moest en er gunstig door werd gestemd; het moest voor God toch wel aangenaam wezen, dat er in Palestina tussen de vele heidenen óók een volk woonde, dat Hém met z’n altaren bedacht!…. Here, het is goed, dat wij hier zijn!
Het is nu de profeet Hosea, die deze gewaande verlegenheid-Gods-om-offeraars verwaand noemt, en afwijst met het ontdekkende: „Want in liefde heb Ik behagen en niet in offers”, en er bij zegt, dat de zaak eigenlijk precies andersom staat, namelijk dat de Here hopeloos mét dit volk verlegen zit, en niet goed weet wat Hij er mee doen zal… „Wat zal Ik u aandoen, o Efraïm?” De grondtoon van deze vraag is niet zozeer verontwaardiging, dan wel verlegenheid. God is ten einde raad.  (…)
Met graniet en marmer is meer te bereiken. God schreef gemakkelijker Zijn wetten in tafels van steen, dan in het hart van Efraïm. Het antwoord op de vraag: wat kan Ik van u maken, Efraïm, zou moeten luiden: Er is niets van u te maken!

Toch zijn er pogingen genoeg aangewend, om van Israël nog iets te maken. Hosea brengt in herinnering de moeizame arbeid, aan hen ten koste gelegd, de eeuwen door: „Daarom heb Ik er door de profeten op ingehouwen, heb Ik hen gedood door de woorden van Mijn mond” (Hosea 6 : 5).

God had de profeten dus gezonden om het volk te behouwen… beeldhouwwerk, dát is de taak van profeten, niets meer en niets minder.
Niets meer — zij moesten er maar niet doldriest op inhakken en houwen, om de boel kort en klein te slaan. De profeten waren geen slopers, maar bouwers, geen houthakkers, maar kunstenaars…. er is behalve beitel en hamer nog iets meer nodig om uit ’n brok marmer een beeld te voorschijn te brengen. Vooral veel liefde!
Niets minder — want profetenwoorden waren hamer en beitel gelijk! Geen klanken, geen mooie beelden, geen literaire ontboezemingen of dogmatische beschouwingen. Ze wisten het, de profeten, dat ze niet tot „beschouwen”, maar tot „behouwen” geroepen waren. Daarom spaarden ze niets en niemand. Ze aarzelden niet, om hard te slaan, zó, dat de stukken er af vlogen. Niet uit vernielzucht, maar om van Israël iets te maken… Gods beeld!
(…)
Bezit de mens de liefde waar God naar zoekt, dan vertoont hij wel de heerlijkste trek van Gods beeld, want God is liefde. Daarom noemde Paulus de liefde de meeste (1). Want het geloof doet de mens zich in Gods armen werpen; de hoop doet hem naar God uitzien, maar de liefde doet hem op God gelijken. Het is dus geen wonder, dat de Here, Die van Efraïm iets wilde maken, en hen daartoe door profeten liet behouwen, boven alles uitzag of Hij déze trek van Zijn beeld ook kon ontdekken: de liefde.
Helaas, ook die werd niet gevonden! Wat God wél vond, was het offer!
Overal vlamden en brandden de altaren, maar op de altaren legde Israël beesten, en niet… z’n brandende hart vol liefde. Zulke offers zijn waardeloos. De Here verklaart, er geen vreugde in te hebben.
(…)
God zoekt het allerdiepste van uw leven op!
En een onbarmhartig oordeel gaat over een volk, waarvan moet worden gezegd: dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij.
Die liefde was bij Efraïm — zegt Hosea — als een morgenwolk, die bij het opgaan van de zon al weer verdwenen is, en als de dauw, die in de vroege morgen al weer is verdampt.
Alles even vluchtig en voorbijgaand en oppervlakkig.
Veel geschreeuw en weinig wol. De trekken van Gods beeld waren er niet in gegraveerd en gehouwen, maar er hoogstens buiten op… geschilderd (2). Het is overduidelijk, dat Gods oordelen dit volk zullen verteren , dat weigerde om zich op het verkondigde Woord te bekeren…(3)

(1) De Liefde waarover Paulus in 1 Korinthiërs 13 spreekt., daarmee beschrijft hij niet een begrip, maar daarmee tekent hij een Persoon, Jezus de Christus. Jezus, die mens werd met en voor ons. Jezus Die hier als mens op aarde volledig in de wil van de Vader was en Die ons de Vader heeft doen kennen. Jezus de Christus, die onze Redder en God is. Jezus de Christus, Die ons verkondigd wordt in en door heel Gods Woord (zie o.a. Jezus spreken tot de Emmaüsgangers en 2 Timoteüs 3). De Liefde van 1 Korinthiërs 13 betekent daarom voor ons dat we door het werk van de Heilige Geest al ons vertrouwen en al ons gehoor, al onze gehoorzaamheid (=geloof) en daarmee heel ons hart geven aan het Woord van God (=Christus).
(2) Wij mensen kiezen van nature voor de gemakkelijke weg van schilderwerk. Zelfs wanneer het een beeldhouwwerk betreft. Wanneer via dat schilderwerk een mooi en liefst kleurrijk beeld bereikt kan worden, dan vinden we het eigenlijk wel in orde zo. Vooral als het onszelf betreft en onze omgeving het ook wel mooi lijkt te vinden.  Wanneer het horizontaal en tweedimensionaal maar “goed oogt” menen we dat ook God niets te klagen zal hebben. Dat de “derde dimensie” bij het Goddelijk beeldhouwwerk onmisbaar en bepalend is en niet het schilderwerk, dat valt onze “natuurlijke ogen” niet op. We moeten door Gods Woord aan dat gemis ontdekt worden en dat met “geestelijke ogen” (door de Geest geopende ogen!) leren zien. Zó volgen wij de stem van de Goede Herder en laten wij ons leiden. Zo zal het ook voor ons waarheid zijn of worden in ons leven: “Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij…” (Paulus in Galaten 2 : 20)
(3) HEERE, zien Uw ogen niet uit naar betrouwbaarheid? U hebt hen geslagen, maar zij voelden geen pijn. U hebt hen omgebracht, maar zij weigerden vermaning te aanvaarden. Zij hebben hun gezichten harder gemaakt dan een rots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. (Uit Jeremia 3 : 4)
Uiteindelijk zal het volk daarom worden weggevoerd in ballingschap naar Babel.
Bron: “De zoon van Beëri – over het boek Hosea” van ds. H. Veldkamp (1895-1956)

Lees verder:   Het is goed dat wij hier zijn…(II)