Overdopen…

Uit Kolossenzen 2

11 In hem bent u ook besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus, door het afleggen van het aardse lichaam.
12 Toen u gedoopt werd bent u immers met hem begraven, en met hem bent u ook tot leven gewekt, omdat u gelooft in de kracht van God die hem uit de dood heeft opgewekt.
13 U was dood door uw zonden en door uw onbesneden staat, maar God heeft u samen met Christus levend gemaakt toen hij ons al onze zonden kwijtschold.
14 Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen.
15 Hij heeft zich ontdaan van de machten en krachten, hij heeft hen openlijk te schande gemaakt en in Christus over hen getriomfeerd.

Onderstaande is een citaat uit “De doop” uit “navolging” van Dietrich Bonhoeffer.

De doop en zijn gave is iets dat eenmaal gebeurt. Met de doop van Christus kan niemand tweemaal gedoopt worden. De onherhaalbaarheid en het eens en voor al van deze genadedaad van God wil de Brief aan de Hebreeën op die duistere plaats verkondigen, waarin hij voor gedoopten en bekeerden de mogelijkheid van een tweede bekering afwijst (Hebr. 6.4 w.). Wie gedoopt is, heeft deel gekregen aan Christus’ dood. Hij heeft door deze dood zijn doodsoordeel ontvangen en is gestorven. Zoals Christus eens en voor altijd stierf (Rom. 6.10) en zoals er geen herhaling is van zijn offer, zo ondergaat de gedoopte met Christus eens en voor altijd zijn dood. Nu is hij gestorven. Het dagelijks afsterven van de christen is slechts nog het gevolg van de ene dood in de doop, zoals de boom afsterft waarvan de wortel is afgesneden. Voortaan geldt van de gedoopten: ‘Zo moet het ook voor u vaststaan, dat ge voor de zonde dood zijt’ (Rom. 6.11). De gedoopten kennen zichzelf slechts als doden, als zodanigen aan wie reeds alles tot het heil volbracht is. Het is de herinnerende herhaling van het geloof aan de volbrachte genadedaad van de dood van Christus aan ons, niet echter de werkelijke herhaling van de altijd nieuw te volbrengen genadedaad van deze dood, waaruit de gedoopte leeft. Hij leeft uit die eenmaal gestorven dood van Christus in zijn doop.
Vanuit de strenge ‘eenmaligheid’ van de doop valt een belangrijk licht op de kinderdoop. Niet dit wordt betwijfeld of de kinderdoop doop is, maar juist omdat kinderdoop doop, onherhaalbare doop eens en voor al is, daarom moet nu zijn gebruik bepaalde grenzen vinden. Het was weliswaar geen teken van een gezond gemeenteleven, wanneer in de tweede en derde eeuw gelovige christenen zich op hun sterfbed lieten dopen, maar het verraadt tegelijkertijd toch een helder inzicht in de aard van de doopgenade, die bij ons ten enen male verloren is gegaan. Voor de kinderdoop betekent dat, dat de doop alleen daar bediend kan worden, waar de herinnerende herhaling van het geloof aan de eens en voorgoed volbrachte heilsdaad gewaarborgd kan worden, d.w.z. in een levende gemeente. Kinderdoop zonder gemeente is niet alleen misbruik van het sacrament, maar tegelijkertijd verwerpelijke lichtzinnigheid in de omgang met het zielenheil van de kinderen; want de doop blijft onherhaalbaar.

Evenzo was de oproep van Jezus van een onherhaalbare betekenis, eens en voorgoed voor de geroepene. Wie Hem volgde, was afgestorven aan zijn verleden. Daarom moest Jezus van zijn discipelen vragen, dat zij alles verlieten wat ze hadden. De onherroepelijkheid van de beslissing moest duidelijk worden, maar tegelijkertijd de volledigheid van de gave die zij van hun Heer ontvingen. ‘Wanneer nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden?’ Scherper kon het karakter van het eens en voor al van de gave Jezus niet uitgedrukt worden. Hij ontnam hun hun leven, maar nu wilde Hij hun een leven bereiden, een geheel, vol leven, en Hij schonk hun zijn kruis. Dat was de gave van de doop aan de eerste discipelen.

Plaats een reactie