Grenzen aan onze missionaire activiteit

Hier kunnen we dankbaar gebruik maken van wat Dietrich Bonhoeffer heeft ervaren en geleerd in de tijd van Hitler Duitsland voor het uitbreken van WO II. Toen stonden de oren van de mensen – ook in de kerken – eerder en wijder open voor de ideeën en de boodschappen van de wereld – in die tijd in Duitsland m.n. verwoord door Hitler en zijn aanhang – dan voor de boodschap van het Evangelie! En dat is eigenlijk altijd en overal nooit anders geweest; ook in onze tijd is het niet anders.
Navolging – bij bol.com

Lezen: Mattheus 7 : 1-12
… niet alleen het oordelend woord is de discipel verboden, maar ook het verkondigende heilswoord van de vergeving aan de ander heeft zijn grens. De discipel van Jezus heeft geen macht en recht dit een ieder te allen tijde op te dringen. Al het dringen, nalopen, proselieten maken, elke poging met eigen macht iets aan de ander te doen, is vergeefs en gevaarlijk. Vergeefs – want de zwijnen hebben geen begrip voor de parels die men hun voorgooit; gevaarlijk – want zo wordt niet alleen het woord van de vergeving ontheiligd, niet alleen wordt hier de ander, die ik wil dienen, tot een die zich vergrijpt aan het heiligdom gemaakt, maar ook de predikende discipelen komen in het gevaar zonder noodzaak en zonder nut schade te lijden door de blinde woede van de verstokten en verblinden. Het te grabbel gooien van de goedkope genade verveelt de wereld. Zo keert ze zich ten slotte met geweld tegen degenen die haar willen opdrin­gen wat ze niet begeert. Dat betekent voor de discipelen een ernstige beperking van hun werkzaamheid, die overeenkomt met de op­ dracht van Mattheüs 10, om het stof van de voeten te schudden, waar het woord van de vrede niet wordt gehoord. De jagende onrust van de discipelschaar, die geen grenzen van haar werkzaamheid wil ken­nen, de ijver die de weerstand niet acht, verwisselt het woord van het evangelie met een zegevierende idee. De idee eist fanatici die geen weerstand kennen en achten. De idee is sterk. Het woord van God is echter zo zwak, dat het zich door mensen laat verachten en verwer­pen. Voor het woord bestaan verstokte harten en gesloten deuren, en het woord erkent de weerstand waarop het stoot, en duldt die. Het is een hard inzicht: voor de idee bestaat er niets onmogelijks, maar voor het evangelie zijn er onmogelijkheden. Het woord is zwakker dan de idee. Zo zijn ook de getuigen van het woord met dat woord zwakker dan de propagandisten van een idee. Maar in deze zwakheid zijn ze vrij van de zieke onrust van de fanatici, ze lijden immers met het woord. De discipelen kunnen ook wijken, kunnen ook vluchten, wanneer ze maar met het woord wijken en vluchten, wanneer maar hun zwakheid de zwakheid van het woord zelf is, wanneer ze maar het woord niet in de steek laten op hun vlucht. Ze zijn immers niets dan dienaren en werktuigen van het woord en willen niet sterk zijn, waar het woord zwak wil zijn. Zouden ze onder alle omstandigheden en met alle middelen de wereld het woord willen opdwingen, dan zouden zij uit het levende woord van God een idee maken en de wereld zal zich terecht te weer stellen tegen een idee die haar niet kan helpen. Maar juist als de zwakke getuigen horen ze tot degenen die niet wijken, maar blijven – weliswaar alleen daar waar het Woord is. De discipelen, die van deze zwakheid van het woord niets weten, zouden het geheim van de kleinheid van God niet hebben ingezien. Dit zwakke woord, dat de tegenspraak van de zondaren duldt, is alleen het sterke, barmhartige woord, dat zondaren bekeert vanaf de grond van hun hart. Zijn kracht is verborgen in zwakheid; zou het woord in ongehulde kracht komen, dan was de dag des oordeels aangebroken. Het is een grote taak die de discipelen gesteld is, om de grenzen van hun opdracht te kennen. Het misbruikte woord zal zich echter tegen hen keren.

Wat moeten de discipelen doen ten aanzien van de gesloten harten? Daar waar de toegang tot de ander niet lukt? Zij moeten inzien, dat ze op geen manier recht of macht over de anderen bezitten, dat ze ook geen directe toegang tot hen hebben, zodat hun alleen de weg blijft tot Hem, in wiens hand zij zelf zijn, zoals ook die anderen. Daarvan spreekt het volgende. De discipelen worden tot het gebed gebracht. Er wordt hun gezegd, dat geen andere weg tot de naaste leidt dan het gebed tot God. Oordeel en vergeving blijven in Gods hand. Hij sluit en ontsluit. De discipelen moeten echter bidden, zoeken, aankloppen, dan zal Hij hen verhoren. Dat moeten de discipelen weten, dat hun zorg en onrust om de anderen hen tot het gebed moet brengen. De belofte die hun gebed geschonken is, is de grootste macht die ze hebben.

Samenvattend is hier duidelijk geworden, dat de discipel in de omgang met de ander geen eigen recht, geen eigen macht toebehoort. Hij leeft geheel en al uit de kracht van de gemeenschap met Jezus Christus. Jezus geeft de discipel een eenvoudige regel, waaraan zelfs de eenvoudigste kan nagaan of zijn omgang met de ander juist is of onjuist; hij heeft slechts de verhouding van ik en gij om te keren, hij behoeft slechts zichzelf op de plaats van de ander en die op zijn plaats te zetten. ‘Wat gij nu wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus.’ Op hetzelfde ogenblik verliest de discipel ieder privilege, hij kan niet bij zichzelf verontschuldigen wat hij bij de ander aanklaagt. Hij is nu tegen het kwaad in zichzelf zo hard als hij tegen het kwaad van de ander placht te zijn, en tegen het kwaad van de ander zo toegeeflijk als hij tegen zichzelf is. Want het kwade van ons is niet anders dan het kwaad van de ander. Het is één oordeel, één wet, één genade. Zo zal de discipel de ander slechts ontmoeten als degene, wie zijn zonden vergeven zijn en die van nu af alleen van de liefde van God leeft. ‘Dit is de wet en de profeten.’ Want het is niets anders dan het hoogste gebod zelf: God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf.

Lezen: Mattheüs 7 : 13-23
De gemeente van Jezus kan zich niet willekeurig losmaken van de gemeenschap van degenen die Jezus’ roepstem niet horen. Zij is door haar Heer geroepen tot de navolging door belofte en gebod. Dat moet haar voldoende zijn. Elk oordeel en alle scheiding laat ze over aan Hem die haar gekozen heeft naar zijn voornemen, niet vanwege verdienste der werken, maar naar zijn genade. De gemeente voltrekt de scheiding niet, maar die moet plaatsvinden in het roepende woord.

Een kleine schare, die der volgelingen, wordt zo afgezonderd van de overgrote mensenmassa. De discipelen zijn weinigen in aantal en zullen altijd weinigen zijn. Dit woord van Jezus snijdt voor hen elke valse hoop op hun werkzaamheid af. Nooit mag een volgeling van Jezus zijn vertrouwen op het aantal stellen. ‘Weinigen zijn er…’; de anderen zijn echter velen en zullen altijd velen blijven. Zij gaan echter hun verderf tegemoet. Wat anders kan de troost van de discipelen zijn bij zo’n ervaring dan alleen dit, dat hun het leven beloofd is, de eeuwige gemeenschap met Jezus?

De verzen 15 tot 20: de scheiding tussen gemeente en wereld is voltrokken. Maar het woord van Jezus dringt nu oordelend en scheidend in de gemeente zelf door. Midden tussen de discipelen van Jezus moet de scheiding altijd weer voltrokken worden. De discipelen mogen niet menen, dat ze eenvoudig de wereld kunnen ontvluchten en nu zonder gevaar in de kleine schare op de smalle weg blijven. Er zullen onder hen valse profeten komen en met de verwarring wordt ook de vereenzaming groter. Daar staat iemand naast mij, uiterlijk een lid van de gemeente, er staat een profeet, een prediker, naar de schijn van woord en werk een christen, maar innerlijk drijven duis­tere beweegredenen hem tot ons, innerlijk is hij een roofgierige wolf, is zijn woord leugen en zijn werk bedrog. Hij weet zijn geheim goed te bewaren, maar in het verborgen bedrijft hij zijn duister werk. Hij is onder ons, niet omdat het geloof aan Jezus Christus hem naar ons gedreven zou hebben, maar omdat de duivel hem op de gemeente afstuurt. Hij zoekt misschien de macht en de invloed, het geld, de roem uit eigen gedachten en profetieën. Hij zoekt de wereld, maar niet de Heer Christus. Hij verbergt zijn duistere plan­ nen onder het kleed der christelijkheid en weet, dat de christenen een goedgelovig volk zijn. Hij rekent erop, dat hij in zijn onschuldig gewaad niet ontmaskerd wordt. Hij weet immers ook, dat het de christenen verboden is te oordelen en zal hen ter rechter tijd daaraan herinneren! Geen mens ziet immers de ander in het hart. Zo voert hij velen van de rechte weg. Misschien weet hij dit alles zelf niet, misschien verduistert de duivel die hem drijft, hem het klare inzicht over zichzelf.

Nu zou een dergelijke aankondiging van Jezus de zijnen tot grote angst kunnen brengen. Wie kent de ander? Wie weet of achter de christelijke schijn niet de leugen schuilt en de verleiding loert. Er zou een diep wantrouwen, een argwanend gadeslaan en een angstige zucht tot oordelen in de gemeente kunnen komen. Er zou een liefde­loos veroordelen van elke broeder die in zonde vervalt, op dit woord van Jezus kunnen binnendringen. Maar Jezus bevrijdt de zijnen van dit wantrouwen, dat de gemeente zou moeten verscheuren. Hij zegt: de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Hij moet zich vanzelf te zijner tijd laten kennen. Wij behoeven niemand in het hart te zien. Wij moeten wachten tot de boom zijn vruchten voortbrengt. Aan de vrucht onderscheidt ge te zijner tijd de bomen. De vrucht kan echter niet lang uitblijven. Hier wordt niet het onderscheid tussen woord en werk van de valse profeten bedoeld, maar het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid. Jezus zegt ons, dat een mens niet lang in de schijn kan leven. Er komt de tijd van het vruchtdragen, de tijd van het onderscheiden. Vroeg of laat wordt het openbaar hoe het met hem gesteld is. Het helpt de boom niets, of hij geen vruchten wil dra­gen. De vrucht komt vanzelf. Zo zal het ogenblik waarin het er op aankomt de ene boom van de andere onderscheiden, de oogsttijd, alles openbaren. Wanneer de tijd van beslissing tussen gemeente en wereld komt – en hij kan elke dag komen – niet alleen in de grote, maar ook in de heel kleine beslissingen van elke dag, dan zal open­baar worden wat slecht is en wat goed. Hier bestaat slechts de werkelijkheid, geen schijn. Jezus verwacht van zijn discipelen, dat zij in zulke ogenblikken schijn en werkelijkheid zullen onderscheiden en dat er door hen scheiding ontstaat tussen hen en de schijnchristenen. Dat ontheft hen van elk nieuwsgierig doorgronden van de ander; maar het vergt waarachtigheid en vastberadenheid, de vallende beslissing van God te erkennen. Het kan ieder ogenblik zover komen, dat juist uit ons midden de schijnchristenen gehaald worden, of dat wij zelf als schijnchristenen worden ontmaskerd. Daarmee worden de discipelen opgeroepen tot een hechtere gemeenschap met Jezus, tot getrouwere navolging. De slechte boom wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Al zijn pracht helpt hem niets.

Dietrich Bonhoeffer schrijft dan in het vervolg: De scheiding door de oproep van Jezus tot de navolging gaat echter nog dieper. Na de scheiding tussen wereld en gemeente, tussen schijnchristenen en ware christenen, valt nu de scheiding in de belijdende discipelschare. (…)

Lees hier zelf meer over in “Navolging” van Dietrich Bonhoeffer.
Navolging – bij bol.com

Plaats een reactie