Psalm 4 in de LXX

Bron: Ecclesia (18-04-2015, nr 8) – commentaar van H. Klink, Hoornaar en mw. M.A. Aalders, Bussum)
1 Regarding completion. Among psalms. An Ode. Pertaining to David.
– Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een psalm van David.
2 When I would call, the God of my righteousness listened to me. In affliction you gave me room. Have compassion on me, and listen to my prayer.
– Als ik roep, antwoord mij, o God van mijn gerechtigheid, die mij ruimte maakt in benauwdheid; wees mij genadig en hoor mijn gebed.
3 You sons of men, how long will you be dull-witted? Why do you love vanity and seek after falsehood? Interlude on strings
– Gij mannen, hoe lang is mijn eer tot versmading, hoe lang hebt u ijdelheid lief, jaagt u de leugen na? sela
4 And know that the Lord made marvelous his devout one; the Lord will listen to me when I cry to him.
– Weet toch, dat de Heer Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de Heer hoort, als ik tot Hem roep.
5 Be angry, and do not sin; speak in your hearts, and on your beds be pricked. Interlude on strings
– Weest toornig, maar zondigt niet; spreekt in uw hart op uw leger, en zwijgt, sela
6 Sacrifice a sacrifice of righteousness and hope ín the Lord.
– Brengt offers naar de eis en vertrouwt op de Heer.
7 Many are saying, “Who will show us good things? The light of your face was made a sign upon us, O Lord!”
– Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? verhef over ons het licht van uw aanschijn, o Heer!
8 You gave gladness in my heart; from their season of grain and wine and oil they multiplied.
– U hebt meer vreugde in mijn hart gegeven dan toen hun koren en most overvloedig waren.
9 In peace altogether, I will lie down and sleep, because you alone, O Lord, settled me in hope.
– In vrede kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen, want U alleen, o Heer, doet mij veilig wonen.

Psalm 4 is in de Hebreeuwse tekst (MT) een prachtige lied. De sfeer waarin hij uitgesproken wordt is die van vertrouwen in God. In de LXX heeft de Psalm zijn eigen bekoring. Wat vooral opvalt, is daarin de dingen intenser worden uitgesproken.

Dat ligt aan verscheidene factoren.
• Allereerst aan de vertaling van het werkwoord ‘horen’. In de MT staat dat God ‘hoort’, in de LXX dat Hij ‘toehoort’. Dit werkwoord staat vervolgens in verschillende tijden. In vers 2 staat dat God ‘toehoorde’ (verleden tijd), in vers 4 lezen we dat Hij ‘toehoren zál’. Hij doet dat omdat de dichter ‘voortdurend’ tot Hem roept. Ook hierin ligt een grote intensiteit.

• De reden waarom hij roept wordt pregnant onder woorden gebracht. De dichter spreekt de ‘mensenkinderen’ aan: hoe lang bent u nog ‘zwaar van hart? Dit woord komt in de MT niet voor, in de LXX alleen in deze Psalm.Er worden ‘geestelijk zwaarlijvige’ mensen mee bedoeld. Zwaarlijvigheid brengt traagheid met zich mee, het lichaam is vadsig. Zo is hun geest traag om te luisteren naar God.

• De dichter heeft echter wel met deze ‘zwaren van hart’ te maken. Ze gaan een heel andere levensrichting. Dat brengt hem in beroering. Dat gebeurt overdag. In de avond komt hij tot bezinning. Er is iets met hem gebeurd. Zijn innerlijk is tot rust gekomen: hij is wonderlijk door God ‘opgetild’ en weet zich geborgen in Gods trouw. Door de ervaring geleerd spreekt hij degenen die zijn lot delen toe: ‘wordt toornig en zondigt niet.’ De ergernis om de ‘zwaren van hart’ wordt wel een plaats gegeven maar niet zondermeer gebillijkt. In feite wordt ‘de toorn’ zijn grenzen gewezen. Paulus zegt later: ‘laat de zon niet ondergaan over uw toorn.’ De dichter komt op zijn bed tot bezinning en berouw. Hij maakt zichzelf sterke verwijten om wat er overdag (aan toorn) door hem heen is gegaan.

• De overwegingen van de avond brengen hem weer in het rechte spoor. Hij is in staat ‘offers van gerechtigheid’ te brengen. In de MT staat ‘offers die betamen’. Dit laatste doet denken aan de tempeldienst. In de LXX is er veelmeer sprake van dat de dichter door bezinning de dingen weer in hun juiste perspectief ziet. Hij kan God de lof en eer (offers van gerechtigheid) brengen.

• Zo komt hij tot de slotsom: Velen zeggen wie zal ons het goede doen zien?’ Hij antwoordt met een gebed tot God: ‘Het teken van het licht van Uw aangezicht is over ons zichtbaar.’ Als God zijn licht laat schijnen, tekent zich dat af: er zit kracht in, waardoor vrede geschonken wordt. Onwillekeurig denk je aan Christus die op de dag van de opstandig zei: ‘Mijn vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u’ en die met Hemelvaart zegenend heenging. De dichter ervaart de vreugde van een dergelijke ervaring: ‘Er is een vrede die alle verstand te boven gaat’ (Fil. 4)!

• Dit laatste maakt alles anders. We zien ze in de slotverzen tegenover elkaar staan: degenen die het te doen is om graan, wijn en olijven en die God vergeten ondanks het goede van de schepping. Zij zijn ‘de zwaren van hart’, ze gaan op in de welvaart die hen geschonken wordt maar vergeten dankbaar te zijn. Ze nemen bovendien in aantal toe vanaf de eerste dag van de oogst. Maar de dichter is nu tegen de ergernis die hun manier van leven oproept bestand. Gods vrede is sterker dan de ergernis en schenkt vreugde. Hij zal in vrede neerliggen en slapen, want God is het die zijn levenshuis bouwt op de hoop die Hij hem zelf geschonken heeft.

De Psalm doet qua thematiek denken aan Psalm 73 en aan het huis dat op de rots en niet op zand gebouwd werd (Matth. 7).

Plaats een reactie