Leven in het verbond

1 De God der goden, de HEER,
gaat spreken en roept de aarde bijeen
van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat.
2 Uit Sion, stad van volmaakte pracht,
verschijnt God in stralend licht.
3Hij komt, onze God, en zal niet zwijgen!
Laaiend vuur raast voor hem uit,
rondom hem wervelt een storm.
4 Hij roept de hemel op, daar boven,
en ook de aarde, bij het oordeel over zijn volk:
5 ‘Breng mijn getrouwen vóór mij,
die zich met offers aan mij verbinden.’
6 De hemel verkondigt Gods gerechtigheid,
hijzelf treedt op als rechter. sela
7 ‘Luister, mijn volk, ik ga spreken,
Israël, ik ga tegen je getuigen,
ik, God, je eigen God.
8 Ik klaag je niet aan om je offers,
nooit dooft voor mij het offervuur.
9 Maar de stier uit je stal heb ik niet nodig,
noch de bokken uit je kooien.
10 Mij behoren de dieren van het woud,
de beesten op duizenden bergen,
11 ik ken alle vogels van het gebergte,
wat beweegt in het veld is van mij.
12 Had ik honger, ik zou het je niet zeggen,
van mij is de wereld en wat daar leeft.
13 Eet ik soms het vlees van stieren
of drink ik het bloed van bokken?
14 Breng God een dankoffer
en doe wat je de Allerhoogste belooft.
15 Roep mij te hulp in tijden van nood,
ik zal je redden, en je zult mij eren.’
16 Maar tot wie kwaad doet zegt God:
‘Wat baat het dat je mijn geboden opzegt
en mijn verbond in de mond neemt?
17 Je haat het als ik je terechtwijs,
mijn woorden schuif je terzijde.
18 Zie je een dief, je loopt met hem mee,
en bij overspeligen ben je thuis.
19 Je gebruikt je mond voor lastertaal
en verbindt je tong aan bedrog.
20 Je getuigt tegen je eigen broer,
werpt een smet op de zoon van je moeder.
21 Zou ik dan zwijgen bij wat je doet,
je denkt toch niet dat ik ben als jij?
Ik klaag je aan, ik som je wandaden op.
22 Begrijp dit goed, jullie die God vergeten,
of ik verscheur je, en er is niemand die redt:
23 wie een dankoffer brengt, geeft mij alle eer,
wie zo zijn weg gaat, zal zien dat God redt.’

Psalm 50 – van Asaf (bovenstaande tekst).

18 U wilt van mij geen offerdieren,
in brandoffers schept u geen behagen.
19 Het offer voor God is een gebroken geest;
een gebroken en verbrijzeld hart
zult u, God, niet verachten.

Uit Psalm 51 – van David 

17 Maar de HEER is trouw aan wie hem vrezen,
van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Hij doet recht aan de kinderen en kleinkinderen
18 van wie zich houdt aan zijn verbond
en naar zijn geboden leeft (1).

Uit Psalm 103 – van David 

Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

Verbondspsalm
(uit: Ecclesia(2) nr. 22 november 2014, H.J. Lam, Ridderkerk)

Psalm 50 is een lied ter gelegenheid van de verbondsvernieuwing tussen God en zijn volk. Het begin van de psalm doet dan ook sterk denken aan de verbondssluiting bij de Sinaï: “Ik, God, ben uw God” (7). — Ja, en dan spant het erom! Waar God onze God is en wij Zijn gunstelingen zijn (5), daar eist Hij volkomen toewijding. Precies op dit punt ging Israël de mist in. Aan de buitenkant leek het heel wat: aan de lopende band werden offers gebracht. Helaas, van binnen klopte het niet.
Daarom laat God Israël weten dat Hij geen prijs stelt op de offers van zijn volk. Bovendien heeft Hij ze niet nodig. Met veel ironie maakt God dat duidelijk bij monde van Asaf: “Zou Ik stierenvlees eten of bokkenbloed drinken? Als Ik honger had, Ik zou het u niet zeggen. Een wereld vol dieren behoort Mij immers toe.”
Op het vlak van de liefde tot de naaste scoort Israël eveneens onvoldoende (17-20). Vandaar dat het niet alleen gunsteling heet, maar ook goddeloze (16). Geen wonder dus, die forse uithaal aan het eind van de psalm: “Begrijp dit toch, u die God vergeet; anders verscheur Ik, en er is niemand die redt.” Een aangrijpende gedachte!
Maar als de zaken zo liggen, kun je beter geen verbond met God hebben. Inderdaad. Wat is echter het alternatief? Wat moeten we beginnen als we zónder verbond, zonder de God van het verbond in deze wereld staan? Dan kunnen we niet getroost leven en zalig sterven. En dat wil onze God nu juist wél.
Daarom staat er midden in de psalm: “Roep Mij aan!” Heerlijk dat dat daar zo staat. Nota bene goddeloze gunstelingen worden aangespoord te roepen tot God. Tientallen keren komt dit woord voor in de Psalmen. Soms roept een dichter tót God, omdat hij wil roemen ín God. Nog vaker roept hij God aan, omdat er een dag van benauwdheid is aangebroken. Veelzeggend dat in de Psalmen de woorden roepen en benauwdheid regelmatig vlak bij elkaar staan.
Wie van ons kent zulke dagen niet? Wat een benauwdheid! Letterlijk kan dat het geval zijn, maar ook op andere manieren kan ons de adem ontnomen worden: door wat er in ons eigen leven gebeurt of in de wereld om ons heen. En wat te denken van de benauwdheid waarin we terecht komen, als we ontdekken dat onze dienst aan God en de naaste net zo min deugt als die van Israël? Mijn gedachten over God en mijn gebeden tot God zijn zo vaak beneden de maat. Enzovoort.
Wat dan? Roepen! Zonder te pauzeren. *

* Én God danken en loven! (AJ) – Vers 14 en 23 van deze Psalm en bijvoorbeeld ook in Tessalonicenzen 5:16-18: “Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u”.
(1) Lees in dit verband: Psalmen en de wet en God hoort ons gebed
(2) Ecclesia: Zie voor abonnement: ecclesianet.nl

Plaats een reactie