Woord en beeld: machten die ons beïnvloeden

Verbeelding
In augustus stond er een artikel in de New York Times met als titel ”Turn the Page, Spur the Brain” (Sla de bladzijde om, geef het brein een zet). Het presenteerde onderzoek dat laat zien dat voorlezen bij kinderen, zelfs bij peuters, cruciaal is voor de ontwikkeling van de hersenen. De onderzoekers ontdekten dat kinderen blootstellen aan een video of een plaatje kortsluiting veroorzaakte in de verbeelding van het kind. Een expert zei: „Ze hoeven zich het verhaal dan niet meer zelf voor te stellen, ze krijgen het gewoon gevoerd.” Een andere onderzoeker wees erop dat kinderen aan wie werd voorgelezen „duidelijk meer activiteit lieten zien in de hersengebieden die visuele associaties verwerken, ook al luisterde het kind naar een verhaal en kreeg het geen plaatjes te zien.”
Om kort te zijn, verbale communicatie zorgt ervoor dat je geest en hart aan de slag gaan om het verhaal voor jezelf te vatten en te verbeelden. Beelden hebben de neiging om je te voeren wat de verbeelding van iemand anders heeft geschapen.
Aanschouwen
Ik geef niet af op visuele kunst in het algemeen. Maar dit simpele artikel over voorlezen aan kinderen ondersteunt een oude protestantse opvatting over de kracht van het Woord om onze harten in de ban te laten raken van de waarheid op een manier waarop niets anders dat kan. Paulus zegt in 2 Korinthe 3:18 en 4:6 –opmerkelijk genoeg– dat we nu al door het geloof de heerlijkheid van Christus aanschouwen. Dit aanschouwen is verbonden aan het werk van de Geest in onze harten als het Woord van God wordt gelezen en gehoord (2 Kor. 3:12-16).
Jarenlang heb ik gedacht dat God in mijn leven zou werken door de Geest, en dat de Bijbel een boek was dat ik moest gehoorzamen als God in mijn hart zou komen. Ik besef nu dat de Bijbel de weg is waarlangs God, door de Geest, in mijn leven werkt.

Aldus Tim Keller in een (uitgebreider!) artikel dat op 18 januari 2016 gepubliceerd werd op RD.nl

Hieronder is verder nagedacht over verschillen tussen de invloed van het woord (vertellen, voorlezen en luisteren of zelf lezen) en dat van de speel- of animatiefilms (beeld- en geluidsmateriaal dat via een scherm en luidsprekers op de toeschouwer afkomt).

  • Het woord is “bescheidener” dan filmbeelden, die zelfs vaak nog (sterk) geaccentueerd (kunnen) worden met geluidseffecten (muziek of andersoortig geluid).

Bij het vertellen of voorlezen aan kinderen merk je veel beter of je hun interesse en bevattingsvermogen op een goede manier aanspreekt en of je hen niet overvraagt (tijdsduur), dan wanneer je hen een film laat kijken. Kinderen van vier of vijf jaar kunnen “gebiologeerd” een film van 1.5 uur “uit kijken” (bijv. “Ice-age” of  “Ratatouille”), maar bij voorlezen en vertellen blijken kinderen die aandacht beslist niet zo lang te kunnen opbrengen. Een verhaal/verteller moet aansluiting zoeken en vinden bij aanwezige kennis en ervaring en dat bij de hoorders weten “te activeren”. De eerder “opgeslagen ervaringen” (woorden en beelden, geluiden, geuren en gevoelens) worden geactiveerd (opgehaald uit de herinnering) en op de fantasie wordt een beroep gedaan om die opgeroepen beelden en ervaringen nu een plaats te geven in het verhaal dat verteld wordt. Een verhaal vraagt om aansluiting bij de concrete geschiedenis van een mens (kennis en ervaringen) en m.n. voor kinderen zal het minder belastend zijn, wanneer er onderdelen in een verhaal zitten, waarmee nog niet eerder kennis en ervaring is opgedaan. Die blijven ondanks dat ze worden doorgegeven (verteld/gelezen) eerder en gemakkelijker “buiten beeld” (ze gaan “langs hen heen”), dan in een film, waar alle beelden (vaak nog gestimuleerd door geluidseffecten) bij de kijker naar binnen blijven “stromen”.

  • Het woord activeert de “hersenen” (stimuleert de fantasie, roept beelden en verlangens op) meer en positiever dan filmbeelden.

Het woord stimuleert meer dan beelden de eigen fantasie en roept zelf beelden en andere ervaringen (gevoelens, geuren, geluiden) en verlangens op.
Een verhaal zal een kind meer doen verlangen naar beleving van wat verteld wordt (aanvulling van eigen kennis en ervaring door werkelijke ervaring) dan dat filmbeelden en geluiden dat kunnen doen. De ervaring die filmbeelden en daarbij behorende geluiden oproepen zullen eerder vragen om herhaling of om vergelijkbare “consumptie” van film en geluid door het bekijken van een andere/nieuwe film. Een film biedt veel meer verleiding en geeft meer risico kinderen en volwassenen tot passieve consumenten te maken!

  • Het woord maakt (beter) gebruik van kennis en ervaring die beschikbaar is en het gevaar van overvragen en overbelasten van de hoorder of lezer (kind of volwassene) is minder groot.

Een verhaal sluit (als het goed is) aan bij de concrete geschiedenis (kennis en ervaringen) van een kind of volwassene. Met name voor kinderen zal het minder belastend zijn, wanneer er dan toch onderdelen in het verhaal zitten, waarmee nog geen kennis en ervaring zijn opgedaan. Die blijken dan – ondanks dat ze worden doorgegeven (verteld/gelezen) – toch vaak goeddeels “buiten beeld” te blijven (het gaat “langs hen heen”, ze kunnen zich er niet goed een voorstelling van “maken”).

  • Het woord geeft meer tijd voor verwerking van wat verteld of gelezen is en zal waarschijnlijk later (o.a. ’s nachts) beter verwerkt worden.

In een film blijven de beelden (vaak nog gestimuleerd door geluidseffecten) bij de kijker naar binnen “stromen”.  Waar en hoe die beelden “landen”  en ook hoe en wanneer de verwerking van deze beelden – die bij kinderen soms maar weinig aansluiting vinden bij eerdere concrete ervaringen – zal plaatsvinden en welke effecten dit heeft op een normale/gezonde ontwikkeling van een kind is nog de vraag! Echter, wel een vraag van veel belang. Kunnen we bij de huidige “ADHD-epidemie” niet ook denken aan de effecten van veel “drukke” (en zeker vaak ook relatief “gewelddadige” kinder-) films?

  • Medium film meer gevaar voor gebrekkige of zelfs averechtse bijdrage aan gezonde ontwikkeling van  werkelijkheidszin en realiteitsbesef bij kinderen en volwassenen.

De mogelijkheid om kinderen en volwassenen een volkomen fictieve werkelijkheid “als werkelijk bestaanbaar” voor te schotelen is in films vele male groter dan bij het vertellen van een verhaal. Een film kan mensen en dieren een gedrag geven, dat als zeer werkelijk overkomt op de kijkers, maar in feite nauwelijks of zelfs helemaal niet  de werkelijkheid weerspiegeld. Hierdoor is het gevaar van het ontwikkelen van een vertekend beeld t.a.v. het gedrag van werkelijke mensen en dieren (vele malen) groter dan bij het vertellen of lezen van verhalen. M.n. daar waar kinderen en volwassenen weinig ervaring opdoen of hebben opgedaan met de natuur en dus met werkelijke planten en dieren (met werkelijke/concrete mensen komen ze gelukkig als regel nog wel regelmatig in contact) zal deze vertekening zich doen gelden en problemen opleveren wanneer kinderen en volwassenen met werkelijke dieren in aanraking komen en/of deze te verzorgen krijgen.