Hanna

2 Terwijl Hanna zo lang bad, keek Eli opmerkzaam naar haar mond. 13 Ze bad namelijk in stilte: haar lippen bewogen wel, maar haar stem was niet te horen. Daarom dacht Eli dat ze dronken was. 14 Hij sprak haar aan en vroeg: ‘Gaat dit nog lang zo duren? Als u dronken bent, ga dan uw roes uitslapen!’ 15 ‘U vergist u, heer,’ antwoordde Hanna. ‘Ik heb geen wijn of andere drank gedronken. Nee, ik ga gebukt onder een zwaar verdriet en stort mijn hart uit bij de HEER. 16 Denk niet dat ik een slechte vrouw ben; ik bid zo lang omdat ik overstelpt ben door droefheid en ellende.’ 17 ‘Ga dan in vrede,’ antwoordde Eli. ‘De God van Israël zal u geven waar u om hebt gevraagd.’ 18 ‘Ik dank u voor uw vriendelijkheid,’ zei Hanna, en ze ging terug naar haar familie. Haar gezicht was opgeklaard en ze at ook weer. 19 De volgende morgen vroeg bogen ze zich neer voor de HEER, waarna ze zich op de terugreis begaven. Thuis in Rama sliep Elkana met zijn vrouw Hanna, en de HEER verhoorde haar. 20 Hanna werd zwanger en na verloop van tijd baarde ze een zoon. Ze noemde hem Samuel, ‘want,’ verklaarde ze, ‘ik heb hem aan de HEER gevraagd.’
(Uit 1 Samuël 1)

Het begin van een Reformatie…

Is Hanna’s kinderloosheid haar grootste verdriet? Oppervlakkig gezien wel.
Maar wie aandachtig leest, zet daar op zijn minst een vraagteken bij. Immers, als Hanna het niet meer kan uithouden in die verpeste sfeer van dat offermaal, waar zij tot in het diepst van haar ziel wordt gekrenkt gaat zij haar hart dat boordevol zorg en verdriet was, uitstorten voor het aangezicht des HEEREN.
Zij gaat daar, waar zij vlak voor het gordijn van het Heilige is, waar de bijna blinde hogepriester Eli zit, en waar zij weet; daar is de ark, de troonafbeelding van haar God, dáár
woont Jahweh. Hij is de Heer der heerscharen! Bij Hem moet zij zijn. Dáár gaat zij heen met haar verdriet en smeking.

Hanna’s gebed gaat echter niet zonder meer om een kind. Zij vraagt om een kind voor de HEERE. Het gaat er haar maar niet om het moederschap te beleven en ten toon te spreiden, of wel haar vrouw-zijn ten volle te genieten. Nee, zij vraagt een kind voor de dienst in het heiligdom. En dan wel heel bijzonder, want als Leviet zou hij toch al van zijn 25e tot zijn 50e jaar Jahweh mogen dienen. Zij wil echter meer: Zij zal hem afstaan van kinds-af-aan. Hij zal opgroeien als nazireeër gewijde voor heel zijn leven. Hij zal bij dit huis horen, waar uitgerekend nu het heilige vertrapt wordt door priesters en levieten en de naam des HEEREN wordt gesmaad.

Zij vraagt daarmee aan haar God om aan haar een wonder te verrichten als aan Saraï, om daardoor Zijn naam te heiligen en Zich weer in genade te wenden tot Zijn afvallige Kerk. In onze vertaling staat, dat Hanna tegen de bijziende en geestelijk ingezonken Eli, die haar
voor één der dronken tempeldeernes houdt, zegt dat zij gebeden heeft uit overgrote zorg en droefheid. Zorg en droefheid.
Let u op het verschil? Waar zou die zorg over zijn?
Toch zeker het meest over de verschrikkelijke toestand van Gods volk en van zijn heiligdom.
Uit alles – bijzonder uit haar latere lofzang – blijkt het een zeer begenadigde vrouw te zijn. Zij kent de geschiedenis van Gods volk en weet, dat de HEERE juist uit onvruchtbaren kinderen heeft verwekt tot Zijn eer.
Was Izak niet een zoon van de stokoude Sarai? Waren Izak en Rebekka al niet 20 jaar getrouwd toen hun zonen geboren werden? Was Rachel, de meest geliefde vrouw van Jacob niet eerst onvruchtbaar? En is zij niet de moeder geworden van Jozef, die gebruikt zou worden om het kerkvolk in het leven te houden?

Hanna, de kinderloze was geen gevloekte, maar een begenadigde, wier hart geneigd is om haar God te kennen en te vrezen. En omdat zij de HEERE vreesde moest haar hart wel met
zorg vervuld zijn in die tijd van verbondsverlating bij een groot deel van het volk. Als de HEERE toch nu de zonden van dit volk ging bezoeken – wat zou er dan van overblijven? Met die zorg komt zij tot de HEERE. Haar Bondsgod. Haar verdriet gaat veel dieper dan haar persoonlijk gemis van een kind. Niet alleen zij dreigt afgesneden te worden als een dode tak, maar heel Israël dreigt getroffen te worden door de oordelen des HEEREN. Met haar geloofsoog ziet zij de wolken van de Verbondswraak dreigend naderen.
Nu zien wij de Geest van God aan het werk in deze vrouw. Schijnbaar lijdt zij alleen onder de liefdeloosheid van haar uiterlijk godsdienstige omgeving, die wel tradities bewaart, maar God niet vreest. Maar in feite lijdt ze onder de nood van Gods volk – de nood van verblindheid, van geestelijke afgestomptheid, van valse gerustheid. Blind en doof voor het dreigend oordeel.

In Hanna werkt de heilige Geest aan een nieuw begin. Hij begint een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van het uitverkoren volk.

En nu moeten wij dit goed ter harte nemen: dit nieuwe begin wordt openbaar in de heilige verontrusting bij het overblijfsel naar de verkiezing. Die verontrusting zoekt niet haar uitweg in een grootscheepse actie, een soort reformatorische beweging, ook niet een roep om opwekking, maar in het uitstorten van het hart, het uitgieten van zorg en verdriet en in het zoeken van de verbondsgenade van de HEERE, in het vragen om een wonder van zijn genadige wederkeer! De oude Sikkel zei het zo treffend: toen verwekte de HEERE door de Heilige Geest een zuchten in het ingewand van Zijn volk. In weinigen die schreiden (wenen, huilen) om Zijn Naam en Zijn Woord.

Bron: Preek over 1 Samuel 1 gehouden op 16-08-1970. Van ds. J.W. Verheij (1911-2008)