Hoe hebben wij Gods Woord te ontvangen?

Hoe omgaan met lezen van de Bijbel?
Persoonlijk, in huisgezin en met de gemeente?

Lied 441 – Paul Gerhardt (1607-1676)
Hoe zal ik u ontvangen,

hoe wilt Gij zijn ontmoet,
O, ’s werelds hoogst verlangen,
des sterv’lings zaligst goed?
Dat ons uw Geest verlichte!
Houd zelf de fakkel bij,
die, Heer, ons onderrichte,
wat U behaag’lijk zij!

Bron van onderstaande tekst: Zie onderaan.

Omdat de Bijbel een corpus is, een levend geheel, daarom komt voor het Bijbel lezen in de huisgemeente (gezin, huis-kring of gemeente – AJ) vooral de zogenaamde lectio continua, het cursorisch lezen*, in aanmerking. Historische boeken, profeten, evangeliën, brieven en het boek Openbaring, worden in samenhang met elkaar als Woord van God gelezen en gehoord. Ze plaatsen de luisterende gemeente midden in de wonderbaarlijke openbaringswereld van het volk Israël met zijn profeten, richters, koningen en priesters, zijn oorlogen, feesten, offers en lijden. De gelovige gemeente wordt binnengevoerd in de kerstgeschiedenis, in de doop, in de wonderen en de gesprekken, in lijden, sterven en opstanding van Jezus Christus. Ze neemt deel aan datgene, wat eenmaal tot heil van de gehele wereld op deze aarde geschiedde en ze ontvangt hier en in dit alles zelf het heil in Jezus Christus. De doorlopende lezing van de Bijbelboeken dwingt ieder, die horen wil, daarheen te gaan en zich daar te laten vinden, waar God tot heil van de mensen eens en voorgoed gehandeld heeft. Juist bij het lezen in de huisgodsdienstoefeningen worden ons de historische boeken van de Schrift helemaal nieuw. Wij krijgen deel aan wat eenmaal tot ons heil plaatsvond. Wij trekken, onszelf vergetend en verliezend, mee door de Rode Zee, door de woestijn, over de Jordaan het beloofde land in. We vallen, met Israël, terug in twijfel en ongeloof, en ondervinden door boete en straf weer Gods hulp en trouw. Dat is geen dromerij, maar heilige, goddelijke werkelijkheid. Wij worden uit ons eigen bestaan getild en geplaatst midden in de heilige geschiedenis van God op aarde. Daar heeft God aan ons gewerkt en daar werkt Hij nog aan ons, aan onze noden en zonden, door toorn en genade. Het is niet belangrijk, dat God toeschouwer en deelnemer is van ons leven van vandaag, maar dat wij de aandachtige toehoorders zijn en deelnemers aan Gods handelen in de heilige geschiedenis, aan de geschiedenis van Christus op aarde. Alleen voor zover wij daar erbij zijn, is God vandaag bij ons. Hier vindt een volkomen omkering plaats. In ons leven hoeft de hulp en aanwezigheid van God zich niet eerst nog te bewijzen, maar in het leven van Jezus Christus is de aanwezigheid van God en zijn hulp al voor ons bewezen. Het is inderdaad belangrijker voor ons te weten wat God aan Israël en wat Hij aan zijn Zoon Jezus Christus gedaan heeft, dan na te gaan wat God vandaag met mij voor heeft. Dat Jezus Christus stierf is belangrijker dan dat ik sterf en dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, is de enige grond voor mijn hoop, dat ook ik op de jongste dag zal worden opgewekt.
Ons heil ligt ‘buiten onszelf ’ (extra nos). Het ligt niet in mijn levensgeschiedenis, maar ik kan het alleen vinden in de geschiedenis van Jezus Christus. En alleen wie zich in Jezus Christus vinden laat, in zijn menswording, zijn kruis en zijn opstanding, die is bij God en God is bij hem.
Van hieruit zal het gezamenlijk lezen van de Schrift dagelijks van meer betekenis en heilzamer voor ons worden. Wat wij ons leven, onze noden, onze schuld noemen, is immers nog lang de werkelijkheid niet. Daar, in de Bijbel, staat ons leven, onze nood, onze schuld en onze redding. Omdat het God behaagd heeft dáár met ons te handelen, daarom zullen we ook slechts dáár geholpen worden. Alleen uit de Schrift leren we onze eigen geschiedenis kennen. De God van Abraham, Izaäk en Jakob is de God en Vader van Jezus Christus, en onze God.
Wij moeten de Schrift eerst weer leren kennen zoals de reformatoren en zoals onze vaderen haar kenden. De tijd en het werk daartoe mogen we niet schuwen. Wij moeten de Schrift allereerst leren kennen ter wille van ons heil. Maar daarnaast zijn er nog genoeg belangrijke redenen, die ons deze eis geheel duidelijk maken. Hoe zullen wij bijvoorbeeld in ons persoonlijk en kerkelijk handelen ooit zekerheid en vast vertrouwen krijgen, als we niet op de vaste bodem van de Schrift staan? Niet ons hart beslist over onze weg, maar het Woord van God. Maar wie weet tegenwoordig nog iets goeds te zeggen over de noodzakelijkheid van het schriftuurlijk bewijs? Hoe dikwijls horen wij bij die motivering van de belangrijkste beslissingen niet talloze argumenten ‘uit het leven’, of ‘uit de ervaring’, terwijl het Schriftuurlijk bewijs uitblijft, terwijl dat nu juist misschien in precies de tegenovergestelde richting zou wijzen? Dat juist hij het Schriftuurlijk bewijs in diskrediet probeert te brengen, die zelf de Schrift niet ernstig leest en doorzoekt, is niet verwonderlijk. Wie echter niet wil leren zelfstandig met de Bijbel om te gaan, is geen reformatorisch christen.
Er zou verder nog gevraagd kunnen worden: hoe zouden we een christelijke broeder in zijn nood en aanvechting kunnen helpen, wanneer we dat niet met Gods eigen Woord zouden kunnen? Al ónze woorden schieten snel te kort. Wie evenwel als een ‘heer des huizes uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt’ (Mat. 13:52), wie uit de volheid van Gods Woord, uit de rijkdom van aanwijzingen, vermaningen en vertroostingen van de Schrift spreken kan, die kan door Gods Woord duivelen uitdrijven en de broeders helpen. Wij laten het hierbij. ‘Dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus’ (2 Tim. 3:15).

(… En dan volgen nog tal van praktische adviezen over hoe met elkaar de Bijbel te lezen en volgt een bespreking van hoe samen te zingen en samen te bidden in de (huis)gemeente!)

* achtereen-voortgaand lezen of lezen zonder onderbreking.

Bron:Verborgen omgang” van Dietrich Bonhoeffer.

Zie verder ook:
— Vasthouden aan Gods Woord het één en het al
 Zingt een nieuw Lied!

Plaats een reactie