Wacht u voor teleurstellingen en ongeduld…

Teleurstellingen en ongeduld zijn een bron van kwaad en een machtig middel in de hand van satan om ons doof te maken voor Gods Woord en om ons verlangen naar zegen te willen inwisselen voor voorspoed en succes in dit leven (zie als eerste voorbeeld Kaïn’s levensgang in Genesis 4).

Uit de geschiedenis leren we dat zelfs ‘de groten’ in het werk voor het Koninkrijk van God (1) hierdoor ‘in de fout’ gingen, hoeveel te meer zullen wij ‘eenvoudigen’ in ons eigen leven en samenleven (m.n. ook als echtgenoten/ouders in huwelijk en gezin) en dat van de gemeente (m.n. ook  kerkleiders!‘) er voor moeten waken, dat we het spoor  dat Gods Woord (‘dé Weg’) ons wijst  niet verlaten om te kiezen voor het gaan op de vele wegen naar – direct – voorspoed en succes die ‘de wereld’ ons wil en kan aanprijzen (met indrukwekkende aantoonbare resultaten, dat wel! – zie Psalm 37 en Psalm 73 bijvoorbeeld*) en die ook wel begaanbaar lijken voor (de leden van) Christus’ gemeente op aarde .

* Deze Psalmen kunnen we echter ook alleen maar in en door het geloof goed lezen, begrijpen en toepassen – dat laatste is nog het moeilijkst!

Laat het volgende gebed voortdurend in onze geest en op onze lippen gebeden zijn (Psalm 25, OB):

Heere maak mij Uwe wegen, door uw Woord én Geest bekend

Hieronder een morgentoespraak van Dietrich Bonhoeffer gehouden op op 28 augustus 1934 tijdens de Oecumenische Conferentie in  Fanö (Denemarken) 

Bron: “Mijn ziel keert zich stil tot God – meditaties bij de Psalmen” (Dietrich Bonhoeffer)
Inleiding
Het jaar 1933 was een gevaarlijk jaar voor Bonhoeffer. Een paar dagen nadat Hitler aan de macht was gekomen, waarschuwde hij openlijk voor het ‘leiderschapsprincipe’ dat zo centraal stond in de nazi- doctrine. Kort hierop liet hij een document circuleren over ‘Het joodse probleem’ waarin hij de wijze waarop de Nazi’s in hun campagne tegen de joden gebruikmaakten van de denkbeelden van Maarten Luther, heftig kritiseerde. In hetzelfde jaar hielp hij mee een geloofsverklaring samen te stellen voor de Belijdende Kerk, waarin een scherpe aanval op de behandeling van de joden door de nazi’s te lezen stond. Later zou deze paragraaf niet geaccepteerd worden in de uiteindelijke versie van de Verklaring van Barmen. Bonhoeffer raakte daardoor teleurgesteld in de Belijdende Kerk.
Bonhoeffer was in Engeland toen de eerste synode van de Belijdende Kerk in het Duitse Barmen werd gehouden, aan het einde van mei 1934. Hij volgde deze synode nauwgezet en wist ook de bisschop van Chichester te interesseren voor het belang van deze synode voor het Britse volk, The House of Lords en The Times.
In augustus woonde hij in Denemarken een bijeenkomst van de Wereldbond bij. Hij was uitgenodigd te spreken. Als thema voor zijn lezing koos hij voor: ‘De Kerk en de wereld der volkeren.’ Hij sprak in het Engels en baseerde zijn boodschap op Psalm 85, met name vers 9: Ik wil horen wat God, de Here, spreekt; want Hij zal van vrede spreken tot zijn volk en tot zijn gunstgenoten.’

Uit Psalm 85 
9 Ik wil horen wat God, de HERE, spreekt: want Hij zal van vrede spreken
tot zijn volk en tot zijn gunstgenoten; maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid (2).

Preek
Tussen de twee klippen van het nationalisme en het internationalisme roept de oecumenische christenheid haar Heer aan en vraagt hem om leiding. Nationalisme en internationalisme zijn vragen van politieke noodzakelijkheden en mogelijkheden. De oecumenische kerk houdt zich niet bezig met deze dingen, echter wel met de geboden van God. En wat de consequenties ook zijn, zij betrekt deze geboden op de wereld.
Onze theologische taak bestaat dan ook hierin deze geboden als bindend te accepteren, en niet als een open vraag om over te discussiëren. ‘Vrede op aarde’ is geen probleem, maar een gebod, dat met Christus’ geboorte is gegeven. Er zijn twee manieren om te reageren op dit gebod van God: met de onvoorwaardelijke, blinde gehoorzaamheid, of met de schijnheilige vraag van de slang: ‘God heeft zeker wel gezegd…’(Genesis 3:1). Deze vraag is de dodelijke vijand van gehoorzaamheid, en daarom de dodelijke vijand van iedere echte vrede. Heeft God de menselijke natuur niet goed genoeg begrepen om te weten dat oorlogen nu eenmaal plaatsvinden in deze wereld, zoals de wetten der natuur? Bedoelde God soms dat wij over vrede zouden spreken, maar dat dit niet betekent dat er letterlijk daden aan verbonden zijn? Heeft God soms echt gezegd dat we moeten werken voor de vrede, maar tegelijkertijd tanks en gifgas moeten fabriceren voor onze veiligheid? En dan misschien wel de ernstigste vraag: heeft God soms gezegd dat wij ons eigen volk niet mogen beschermen? Heeft God gezegd dat je een prooi voor de vijand moet zijn? Nee, God
heeft dat níet gezegd. Wat hij wél heeft gezegd is dat er vrede onder elkaar moet zijn, dat wij hem moeten gehoorzamen zonder vragen te stellen. Dat is wat hij bedoelt, Hij die het gebod van God in twijfel trekt vóór het te hebben gehoorzaamd, heeft hem al ontkend.
Er zal vrede zijn vanwege de kerk van Christus, waardoor de wereld nog bestaat. En deze kerk van Christus leeft te allen tijde in alle volken, en overstijgt alle grenzen, zowel nationaal als politiek, sociaal of raciaal. En de broeders van deze kerk zijn door het gebod van de Heer Christus, waarnaar zij horen, sterker verbonden met elkaar dan alle banden van de geschiedenis, het bloed, de klasse of de taal. Al deze bindingen, die een deel zijn van onze wereld, zijn geldige bindingen, beslist niet onbelangrijk. Maar in de tegenwoordigheid van Christus zijn ze ook niet definitief. Voor de leden van de oecumenische kerk, voor zover ze vasthouden aan Christus!, is zijn Woord, zijn gebod van vrede heiliger, onverbrekelijker dan de meest heilige woorden en werken van de natuurlijke wereld. Want zij weten dat wie niet haat zijn vader en moeder om zijnentwil, hem niet waardig is, en liegt als hij zichzelf christen noemt.
Deze broeders in Christus gehoorzamen zijn Woord; zij betwijfelen het niet, maar houden zich aan zijn gebod van vrede. Zij schamen zich er niet voor zelfs te spreken van een eeuwige vrede, wat de wereld er ook van denkt. Ze kunnen de wapens niet opnemen tegen Christus zelf – en toch doen ze dat als ze de wapens opnemen tegen elkaar! Zelfs in de angst en de benauwdheid van het geweten is er geen uitvlucht voor het gebod van Christus dat er vréde zal zijn.
Hoe komt die vrede er? Door een systeem van politieke verdragen? Door investeringen van internationaal kapitaal in verschillende landen? Door grote banken, door geld? Of door een universele, vreedzame herbewapening die vrede garandeert? Door geen van alle, om de eenvoudige reden dat in alle opties vrede wordt verward met veiligheid. Vrede zal nooit bereikt worden als alles draait om veiligheid. Want vrede moet gewáágd worden. Het is een groot waagstuk. Het kan nooit veilig gemaakt worden. Vrede is het tegenovergestelde van veiligheid. Garanties geven is hetzelfde als wantrouwen, en dit wantrouwen brengt oorlog voort. Het eisen van garanties is hetzelfde als jezelf beschermen. Vrede betekent jezelf overgeven aan de wet van God, dat je geen veiligheid wilt, maar dat je in geloof en gehoorzaamheid het lot van de naties in de handen van de almachtige God legt, en niet egoïstisch over ze wilt beschikken. Oorlogen zijn gewonnen, niet met wapens, maar met Gód.(Zie Psalm 33Psalm 46, Opvattingen over einde WO II) Zij zijn gewonnen omdat de weg leidde naar het kruis. Wie van ons kan zeggen wat het zou kunnen betekenen voor de wereld als één natie de agressor tegemoet treedt, niet met wapens in de hand, maar biddend, weerloos en juist daarom beschermd door ‘een wal die ’t kwaad zal keren’?  (3)
Nog een keer: hoe komt er vrede? Wie roept ons op tot vrede zodat de wereld zal horen, zal móeten horen, opdat alle volkeren zullen jubelen? De individuele christen kan dat niet. Als iedereen zijn mond houdt, kan hij natuurlijk best zijn stem verheffen en getuigen, maar de machten van deze wereld walsen over hem heen, zonder een woord te zeggen. De afzonderlijke kerk kan eveneens getuigen en lijden – ach, als ze dat eens zou doen! – maar ook zij wordt verstikt  door de machten van de haat. Alleen het grote oecumenische concilie van de heilige Kerk van Christus over de hele wereld kan zo spreken zodat de wereld, tandenknarsend, zal luisteren, zodat de volken zullen jubelen omdat de Kerk van
Christus de wapens, in de naam van Christus, uit de handen van haar zonen heeft genomen, en hun de oorlog heeft verboden en de vrede van Christus heeft uitgeroepen over een op drift geraakte wereld.
Waarom zijn we bang voor de razernij van de wereldmachten? Waarom nemen we de macht niet van hen over en geven die terug aan Christus? We kunnen het vandaag nog steeds doen. We zijn toch bij elkaar op deze oecumenische conferentie? We kunnen naar al onze gelovigen een radicale oproep van vrede doen uitgaan (4). De naties wachten hierop in het Oosten en in het Westen. Moeten we ons te schande maken bij niet-christenen in het Oosten? Zullen we van die mensen deserteren, die hun levens op het spel zetten voor deze boodschap? Het is twee voor twaalf. De wereld stikt van de wapens, en de wanhoop in de ogen van alle mensen is vreselijk om te zien. De trompetten van de oorlog kunnen morgen al blazen. Waar wachten we nog op? Willen we zelf medeschuldig worden als nooit tevoren? Claudius zei:

Wat zou mij helpen
kroon en land en goud en eer
die ik niet begeer.
Het is oorlog, helaas,
daaraan niet schuldig te zijn
is wat ik verlang! (5)

Wij willen de wereld een heel woord geven, niet een half – een moedig woord, een christelijk woord. En we bidden dat dit woord vandaag aan ons mag worden gegeven. Want wie zal het zeggen of we elkaar volgend jaar nog wel zullen zien?

Persoonlijke notitie(s) – AJ
Wat hebben wij christenen in de jaren voor WO II in Dietrich Bonhoeffer een groot Bijbelleraar en Profeet gehad, die de christenen nog heeft mogen onderwijzen uit Gods Woord, zoals de Kerk dat heeft leren belijden, m.n. ook in de tijd van de Reformatie. Hij heeft ernstig mogen en kunnen en willen waarschuwen voor wat er zich aan het ontwikkelen was in Hitler Duitsland en in de toenmalige wereld. Toch zijn zijn woorden en het Woord dat hij verkondigde niet werkelijk tot de christenheid van die dagen doorgedrongen. De “doofheid” voor het Woord bij de meesten van zijn eigen christen-broeders en later ook het enorme succes van Hitler door zijn overwinning op Frankrijk en de geallieerden, hebben in het leven en werk van Dietrich Bonhoeffer tot een crisis geleid. Het leidde bij hem tot de opvatting, dat de “oude weg” en de “oude taal” van het Woord en het “oude belijden” van de Kerk verlaten moesten worden en dat er nieuwe wegen gevonden moesten worden om het kwaad van de “huidige wereld” (m.n. in het Duitsland van die tijd) nog te keren en dat de “huidige/toekomstige mensheid” alleen nog bereikt kon worden door daden-stellende christenen, die zich bezig wilden gaan houden met het ontwikkelen, aanleren en spreken van “een nieuwe taal” die de mensheid weer begrijpen kon. Deze gedachten heeft hij in de oorlogsjaren in een eerste aanzet proberen uit te werken in de concept-hoofdstukken van/voor zijn “Ethik” en in correspondentie met zijn zwager.
Maar zijn leven en denken krijgt (weer) een wending door zijn gevangenschap en vooral doordat hij daar gaat inzien, dat hij misschien geen verhoring zal krijgen op zijn wens en gebed om in een bevrijd Duitsland te mogen leven en werken aan een nieuwe toekomst voor de christenen en kerken in Duitsland en de wereld…
Niet grote theologen zoals bijvoorbeeld een Bonhoeffer of een Barth krijgen in de jaren na WO II, waarin veel mensen de gevolgen van de oorlog nog letterlijk ‘aan den lijve’ ondervinden en velen oorlogstrauma’s  moeten verwerken, wereldwijd een rol van betekenis om de mensen het Woord van God te brengen met woorden en daden. Wel mag Corrie ten Boom wereldwijd gaan werken en mensen  “het oude Evangelie van het kruis en schuldvergeving” tot in de oren en harten brengen en met gebruik van haar inzet en werk heeft God Zijn Woord bij velen ook tot vrucht gebracht… (lees hierbij de gelijkenis van de zaaier in Matteüs 13).
Dat kunnen we toch niet als toeval beschouwen?! Corrie ten Boom, een ‘eenvoudige vrouw’, die het op haar levensweg a.h.w. opgelegd krijgt – vanwege haar familie en voorgeslacht en de geschikte woonruimte die ze hadden – om voor en in Wereldoorlog II, zonder geweldpleging (!), veel bij te mogen en kunnen dragen aan het redden van Joden en later ook het ondergaan van hetzelfde lijden als de Joden en anderen in gevangenis en concentratiekampen. Een vrouw uit een familie die bereid was om daar eigen leven voor te riskeren, en die, na het omkomen van haar vader in de gevangenis en bij het ondergaan van het lijden in het concentratiekamp, met steun van haar zus Betsy(!), de goede belijdenis niet heeft willen opgeven, maar is blijven vertrouwen op het Woord, dat haar via haar voorgeslacht was aangereikt en dat haar in en door het belijden van de Kerk én in de kerk was en werd verkondigd en beleden en waar men ook nog altijd weer daadwerkelijke navolgers van Onze Heer vond en vindt.

(1) Zie bijvoorbeeld Luther’s verwerking van teleurstellingen en “Vrijzinnigheid” van Bonhoeffer? (Concept)
(2) Wat is God West-Europa en de christenen genadig geweest door een bevrijding te bewerkstelligen, die we met recht een Gods-wonder mogen noemen. Maar zijn we hier in West Europa – de kerken en wij christenen incluis – inmiddels niet toch wéér “terug gekeerd tot dwaasheid” (Psalm 85)?!
(3) Verwijzing naar Gezang 401:1 ‘Een vaste burcht is onze God’ (gebaseerd op Psalm 46, van Luther).
(4) Ondanks zijn profetische blik op wat er in Duitsland en de wereld – ook onder christenen en dus in de kerken – zich aan het ontwikkelen was, wilde hij toch ook nog (te) hoge verwachtingen hebben van wat nog bereikt kon worden via de oecumene van christenen en kerken in de wereld (toentertijd “de Wereldbond”, na de oorlog “de Wereldraad van Kerken). Maar wat via de oecumenische beweging te bereiken viel bleek ook teleurstellend. We horen in zijn woorden hier vooral oproep tot actie en geen oproep tot in de eerste plaats verootmoediging, schuld belijden en bekering zoals we die bij de Bijbelse profeten wel steeds vinden. We vinden dat laatste later wel meer in zijn meditaties en preken (bijvoorbeeld in zijn meditatie over Psalm 58 in 1937)
(5) Matthias Claudius (1740-1815) was theoloog en jurist en werd later een gevierd schrijver en dichter. Gezang 391 is van hem. Het bovengenoemde gedicht is te vinden in: J. Henkys, Bonhoeffers Gefängnisgedichte. Beiträge zu ihrer Interpretation, München 1986, p. 15.

Plaats een reactie