De mens

Beginnen bij het begin!

3 Ik ben gekomen namens mijn Vader, maar u accepteert mij niet, terwijl u iemand die namens zichzelf komt, wel zou accepteren. 44 Hoe zou u ooit tot geloof kunnen komen? Van elkaar wilt u wel eer ontvangen, maar u zoekt niet de eer die de enige God u kan geven. (1) 45 U moet niet denken dat ik u bij de Vader zal aanklagen; Mozes, op wie u uw hoop hebt gevestigd, klaagt u aan. 46 Als u Mozes zou geloven, zou u ook mij geloven, hij heeft immers over mij geschreven. 47 Maar als u niet gelooft wat hij geschreven heeft, hoe zou u dan geloven wat ik zeg?’ (Uit Johannes 5)
26 God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27 God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. 28 Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ 29 Ook zei God: ‘Hierbij geef ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. 30 Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef ik de groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. 31 God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag. (Uit Genesis 1)

Wie zal de huidige mens nog willen overtreffen, wanneer deze aanschouwd wordt in zijn gezonde lichamelijke gestalte en verschijning, dus in de krachtige atletische gestalte van de man of in de fiere schoonheid en lieftallige verschijning van de vrouw, of wanneer de mens aanschouwd wordt in het vader en/of moederschap of in de gaven en talenten, die hij in zich heeft en kan ontplooien op basis van zijn/haar intelligentie, denkkracht en creativiteit op gebied van de kunsten en wetenschap en techniek? Nee, we schatten de mens (nu) eerder zo hoog in, en vinden hem zo goed geoutilleerd, dat we menen, dat hij (nu) op vrijwel goddelijke wijze kan denken en oordelen over zijn eigen bestaan en oorsprong, en dat hij (nu) heus niet meer afhankelijk is van openbaring (alleen), maar heel best zelf in staat om zijn ontstaansgeschiedenis te onderzoeken en het verloop daarvan te ontrafelen en aan de mens als waarheid voor te houden (2).

Wij hebben de mens echter (pas) leren kennen en zijn over zijn ontstaan en leefwijze in het heelal gaan nadenken en grondig onderzoek doen, toen de mens al op het hoogtepunt van zijn kunnen en kennen was. Wij kennen de mens feitelijk niet anders dan zoals we de mens kennen in zijn huidige verschijning…

Juist waar wij de mens nog wel voor verbetering vatbaar achten, daar waar we geconfronteerd worden met “het (verschrikkelijke en mysterieuze) kwaad” dat “in” de mens aanwezig is of waar we geconfronteerd worden met schade aan het erfelijk materiaal (zich uitend in lichamelijke of psychische ziekten) of met de omstandigheden waarin de mens zich moet handhaven (strijd, moeiten, ziekten, plagen), daar komen we op het gebied waar juist de Bijbel met ons over spreken wil en ons leren wil over de huidige mens en de geschonden wereld waar hij op leeft…

Volgens de Bijbel was de schepping van oorsprong goed en is de mens goed en volmaakt (ook in zijn erfelijk materiaal) naar Gods beeld geschapen volgens het plan van God (Genesis “laat ons mensen maken”). Ook leert de Bijbel ons dat de mens geen besef (kennis) van kwaad had en geen idee van sterven en de verschrikking van de dood. De mens maakte volgens Genesis en de Bijbel van zijn eerste begin af aan kennis met een goede God en met een goede schepping…

Wij kunnen met geen mogelijkheid het verhaal dat Genesis en de Bijbel ons vertelt zo omduiden, dat de mens via de weg van evolutie (dus met aanwezigheid en kennis van kwaad en strijd, van sterven en en dood) langzamerhand ontwikkeld genoeg werd om ook geconfronteerd te kunnen worden met de kennis van het goede in de schepping. Dat hij hoogbegaafd genoeg raakte om kennis te kunnen maken met een goede God en dat het hem langzamerhand mogelijk werd om zich ook een idee te vormen over het goede in de schepping of van een nieuwe schepping, waar alles wel goed zou (kunnen) zijn of worden. Dat bij het verhaal van Genesis en de Bijbel ook wel het verhaal past, dat de mens eerst leefde als primitief wezen, in  een wereld vol strijd en dood, en dat de mens op een gegeven moment (van God) het besef ontvangen heeft van (in opmars te zijn naar) iets beters of zelfs iets goeds…

Genesis en heel de Bijbel vertellen ons het omgekeerde verhaal. Wie dat voor zich kan of wil ontkennen moet er toch wel een heel bijzondere wijze van denken en tekstuitleg op na houden…

We horen mensen, die zeggen te geloven dat God mensen onmiddellijk kan genezen en of uit de dood opwekken (bijvoorbeeld de tien melaatsen, Lazarus) of ziek maken (bijvoorbeeld de hand van Mozes, de knecht van Elisa) en die God in staat achten de gedachten en het gebedsleven van miljarden mensen tegelijkertijd te kennen en te doorgronden, beweren, dat het niet logisch lijkt, dat God het heelal in een vingerknip zal of kan hebben geschapen. Ook horen we tegenwoordig gelovigen zeggen dat het toch ook best eer aan God geven is, wanneer we menen en zeggen, dat Hij bij of voor de schepping van het heelal wel meerdere miljarden lichtjaren gebruikt heeft of nodig gehad. Alsof wij ook maar iets zinnigs óf onzinnigs (positief of negatief t.o.v. de aangegeven tijdsorde in het Genesis verhaal) tegen elkaar zouden kunnen zeggen over de betekenis van tijd voor en bij het handelen van God in het scheppen en onderhouden van het heelal, de aarde en de mens.

Uit de Bijbel leren we dat er een volmaakte liefdes- en vertrouwensband was tussen God en mens en dat op aangeven van de satan (de veroorzaker van de zondeval) deze volmaakte liefdes en vertrouwensband werd geschonden, omdat de mens niet meer aanvaarden wilde, dat God uit liefde had gehandeld, door de mens de kennis van het kwaad te onthouden.

Door de mens in het paradijs iets te verbieden (waar de mens geen kwaad achter zocht) en door de mens op de proef te stellen (confrontatie met satan) stelde God, naar zijn plan!, de mens in volle verantwoordelijkheid t.a.v. zijn relatie met God en t.a.v. zijn taak in Gods schepping.

Echter, met toegeven aan de wens om ook het kwaad te kennen, eiste de mens een plaats naast God en eigenlijk boven God, omdat hij de (beweeg)redenen van God, zelfstandig – dus los van God en zonder het gelovig liefdes-vertrouwen als schepsel van God – wilde kunnen beoordelen. Daarmee was de volmaakte liefdes- en vertrouwensband tussen God en mens geschonden en we weten welke rampzalige gevolgen dit voor de mens en Gods schepping heeft gehad en nog heeft…

Wanneer God besloten had om de kennis van het kwaad en alle kwade macht die dat gaf en geeft aan de mens, toch maar aan de mens te onthouden en wanneer Hij de mens niet sterfelijk had gemaakt, dan had de mens niet meer in liefde en vertrouwen, maar voortaan in permanente achterdocht met God voortgeleefd. Dan had God zich ook niet gehouden aan zijn Woord. Een onbestaanbare situatie voor de drie-enige God van de Bijbel, die ons duidelijk maakt dat Hij alleen leven kan en wil met een volmaakte liefdesband tussen Hem en zijn schepsel en dat hij geloofd kan en wil worden op zijn Woord. En God laat zich in en door zijn Woord kennen als een God die niet alleen liefdevol is, maar ook volmaakt heilig en rechtvaardig en die (daarom) onze liefdeloosheid en het kwaad niet ongestraft wil en kan en zal laten…

Het is Gods recht geweest en Gods liefde en genade en ook Gods wijsheid, dat de mens toch direct een Goddelijke Weg terug, een Weg van herstel en totale Verlossing beloofd werd. Er is dus nooit reden geweest voor de mens om aan Gods liefde en betrouwbaarheid en goede zorg te twijfelen, ondanks alle gevolgen van onze zondeval, terwijl er sinds de zondeval wel alle reden is om te twijfelen aan de liefde en betrouwbaarheid en redelijkheid van de mens…

Wat we ook moeten beseffen, dat is dat alle gevolgen van de zondeval, zoals wij daar ook in onze tijd in alle hevigheid mee geconfronteerd worden, ook gezien moet worden als invulling van onze wens om het kwaad te kennen. Het is niet aan de mens om te bepalen wanneer de maat van deze kennis nu wel vol genoeg is en om God verongelijkt voor te houden dat het nu inmiddels toch wel genoeg is geweest…

Maar tegenwoordig wordt ons door theologen voorgehouden en uiteengezet, dat de mens nu goede redenen gevonden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voorstelling van zaken, zoals die ons in en door Gods Woord gegeven wordt. Niet dat Gods Woord daar aanleiding toe gaf of geeft, maar de toegenomen kennis en wetenschap van de mens zouden nu met recht aanleiding geven om de mens zijn eigen verhaal te laten vertellen over de schepping en over de wording van de mens en over de aanvang van het kwaad in de mens en in de schepping …

Er staat namelijk geschreven: ‘Ik zal de wijsheid van de wijzen vernietigen, het verstand van de verstandigen zal ik tenietdoen.’ 20 Waar is de wijze, waar de schriftgeleerde, waar de redenaar van deze wereld? Heeft God de wijsheid van de wereld niet in dwaasheid veranderd? 21 Want zoals God in zijn wijsheid bepaalde, heeft de wereld hem niet door haar wijsheid gekend, en hij heeft besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van onze verkondiging. 22 De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas. 24 Maar voor wie geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, is Christus Gods kracht en wijsheid, 25 want het dwaze van God is wijzer dan mensen, en het zwakke van God is sterker dan mensen. (Uit 1 Korintiërs 1, NBG)
12 Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal? 13 Wie bestuurde de Geest des Heren en onderrichtte Hem als zijn raadsman? 14 Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem inzicht zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bijbrengen en de weg des verstands doen kennen?
15 Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; 16 de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer. 17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. 18 Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen?
19 Een vakman giet het beeld en een goudsmid overdekt het met goud en smeedt er zilveren ketenen voor. 20 Wie te arm is voor een wijgeschenk, kiest een stuk hout dat niet verrot; hij zoekt zich een kundige vakman om een beeld op te richten, dat niet wankelt.
21 Weet gij het niet? Hebt gij het niet gehoord? Is het u van de aanvang niet verkondigd? Hebt gij geen begrip van de grondvesten der aarde? 22 Hij troont boven het rond der aarde, en haar bewoners zijn als sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek en spant hem uit als een tent waarin men woont. 23 Hij geeft de machthebbers over ter vernietiging, Hij maakt de regeerders der aarde tot ijdelheid; 24 nauwelijks zijn zij geplant, nauwelijks gezaaid, nauwelijks wortelt hun stek in de aarde, of Hij blaast reeds op hen, zodat zij verdorren, en een storm neemt ze op als stoppels.
25 Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige. 26 Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter. (Uit Jesaja 40, NBG)
25 In die tijd zei Jezus ook: ‘Ik loof u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden, maar ze aan eenvoudige mensen hebt onthuld. 26 Ja, Vader, zo hebt u het gewild. 27 Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader, en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is, dat weet alleen de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren. (Uit Matteüs 11, NBV)
6 Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. 7 Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien. (Uit Johannes 14, NBV)

(1) De Farizeeërs en Schriftgeleerden (zeg maar: de Joodse leiders en theologen uit Jezus tijd) zullen Jezus wel tegengeworpen hebben, dat zij bij de Griekse wijsgeren en de Romeinse machthebbers helemaal geen eer hadden verworven met hun verering van Mozes, zelfs eerder verwerping. Ze hadden al hun wijsheid en beleid nodig (gehad), om van de wijzen en machthebbers van die tijd erkenning en bescherming te krijgen van en voor de Joodse godsdienst. Ook getroosten ze zich veel moeite om het volk “Mozes te onderwijzen”. Ze verdienden voor al deze inspanningen een pluim in plaats van beschuldigende woorden van Jezus. Maar Jezus doelde hier op de eer die ze van elkaar ontvingen en van de mensen uit het volk. De laatsten hadden veel eerbied en ontzag voor deze “kerkelijke leiders”, die prat gingen op hun Schrift-kennis en  -inzicht en de door hen aan het volk onderwezen toepassing daarvan.

(2) 4 Hij zal alles wat goddelijk en heilig is bestrijden en zich erboven verheffen, om in Gods tempel plaats te nemen op de troon en zich voor te doen als God zelf. (Uit 2 Thess. 2)

(wordt vervolgd)

Plaats een reactie