Biechtgebed van Luther

Uit de diepten roep ik tot U, ο HEERE. Heere, hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen. (Psalm 130:1)

Ach mijn lieve Heere Jezus Christus. U kent mijn arme ziel en mijn grote gebreken, die ik U klaag wanneer ik alleen ben en mijn hart voor U openleg. Ik ondervind helaas dat ik niet zo’n goede wil en goede bedoelingen heb als ik tegenover U wel moest hebben en val dagelijks neer als een ziek en zondig mens. U alleen weet hoe graag ik zo’n goede wil en zulke goede bedoelingen zou hebben, maar mijn vijand voert mij gevangen in zijn strikken.
Verlos mij, arme zondaar, naar Uw Goddelijke wil van alle kwaad en verzoeking. Sterk en vermeerder U het ware, goede christelijke geloof in mij, geef mij genade om mijn naaste uit heel mijn hart trouw en broederlijk – als mijzelf – lief te hebben. Verleen mij geduld in alle vervolging en tegenspoed. U hebt tot Petrus gezegd dat zeven maal vergeven niet genoeg is, en ons gezegd dat wij daarom getroost tot U zouden bidden. Dus kom ik in hoop en verwachting van deze belofte en op Uw bevel en klaag U, als de ware Herder en Bisschop van mijn ziel, al mijn nood. Want U alleen weet hoe en wanneer U mij helpen zult. Uw wil geschiede en zij gezegend in eeuwigheid. Amen. (1)

(1) Biechtgebed van Luther, zoals in zijn eigen handschrift gevonden werd op het achterste schutblad van een door hemzelf gebruikt gebedenboekje.
[Bible und Bucheinzeichnungen, vgl. WA 48,275,1-20]
BronDagboek over het gebed – Uit de diepten roep ik tot u (Maarten Luther)

 Psalm 130 vers 2 (OB, 1773)

Zo Gij in ’t recht wilt treden,
O HEER, en gadeslaan
Onz’ ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER, met beving,
recht kinderlijk gevreesd.

Plaats een reactie