Protestantse samenkomst – Dienst van het Woord

(1) Gedeelte hieronder overgenomen uit “De Reformatie in de crisis” (1949) van dr. A.F.N. Lekkerkerker.
(2)
Citaten uit “Verborgen omgang” (deel “Gemeenschapsleven”) en “Mijn ziel keert zich stil tot God” geschreven door Dietrich Bonhoeffer)

(1)
En nu, naast de Roomse eredienst een Protestantse kerk. Ik kan haar niet beter karakteriseren dan als een ledige ruimte. Het is onjuist om, zoals onze vaderen vijftig jaren geleden handelden, een Protestantse kerk zo lelijk mogelijk te maken. Maar dan toch, zij is principieel een ledige ruimte, zoals het heilige der heiligen in de dagen van Jezus. Er zijn geen beelden, er is geen priester, geen offer, geen altaar, er zijn geen misgewaden. Er is alleen maar ledige ruimte. Gevuld evenwel met de verkondiging van het Woord. Er valt in een Protestantse kerk bitter weinig te zien. Daarentegen zeer veel te horen. Dr. Noordmans heeft eens geschreven, dat God en de ziel niet nader tot elkander kunnen komen dan in Woord en geloof. En, voegen wij er aan toe, wie anders tot God wil naderen, wie niet genoeg heeft aan het Woord van de genadige toezegging, waarmee God de zondaar vrijspreekt, wie iets wil zien van God, wandelt langs de afgrond van een overtreding tegen het tweede gebod. Eén van de grondwoorden voor de Reformatie is het vers van de 130e psalm, waar de dichter zegt: „Ik hoop op Zijn Woord.” Maar velen hebben niet genoeg aan het Woord. Zij worden niet bevredigd door een God, Die alleen maar stem is, zonder gedaante of gelijkenis. Zij willen zien, in de Roomse kerk onder de aesthetische ontroering van mis en kaarsen en beelden, in een Protestantse kerk onder de mystieke verrukking van de bevinding. Ze zouden zo graag willen zien, zouden eigenlijk het liefste willen, dat God apart voor hen naar beneden kwam in gestalte en teken en innerlijke stem. Maar de Reformatie zegt: ik hoop op Zijn Woord. Vraagt niet naar een Christus in ons, heeft genoeg aan de Christus voor ons. Roemt niet over genade in ons, heeft genoeg aan de vreemde vrijspraak, waarmee God de goddeloze rechtvaardigt.

(God heeft gesproken en spreekt nu tot ons door de Zoon: Hebr. 1 : 1-4 – AJ)

En daarom zullen wij allereerst hebben te zijn een horende gemeente. Vele Protestanten verkeren in een angstpsychose, onder de indruk van Roomse organisatie en Rooms machtsvertoon. Sommigen onder hen zeggen, dat wij, Protestanten, ook op theologisch gebied maar kinderen zijn, vergeleken bij de phaenomenale geleerdheid van Roomse theologen. Evenwel, zolang het Woord van oordeel en genade in geregelde voortgang wordt gepredikt en gehoord, is er hoop voor Nederland. Ons Protestantse kerkvolk is weerloos, tenzij het weer de verrukking gaat kennen van in gespannen aandacht zich neer te zetten onder de prediking: „Spreek Heer, want uw dienstknecht hoort.” Dit Woord is geladen met macht, het zal niet ledig wederkeren tot Hem, uit wiens mond het uitgaat, maar zal doen al wat Hem behaagt. – Dreigt hier niet een gevaarlijke vereenzelviging van mensenwoord en Godswoord? Inderdaad is de preekstoel de gevaarlijkste plaats ter wereld. Maar anderzijds mogen wij bidden en geloven, dat God, waar en wanneer het Hem belieft, het zwakke mensenwoord wil maken tot het orgaan van zijn Machtig Spreken (*).

(*) „In zichzelf is het mensenwoord der prediking onmachtig, voor misverstand vatbaar, aan verzoeking blootgesteld. Daarom heeft God naast het gepredikte Woord het zichtbare Woord der sacramenten gegeven. Jezus Christus zelf is er de werkelijkheid van.”

(2)
‘Mijn ziel wordt verteerd van verlangen naar uw verordeningen te allen tijde.’ Het verlangen naar Gods verordeningen is machtiger dan onze ziel kan verdragen. De ziel gaat compleet te gronde wanneer van God uit het grote verlangen naar zijn Woord over ons komt. Dit verlangen, Gods geboden koste wat het kost te kennen, is niet zomaar een kracht van de ziel, maar het betekent, integendeel, haar dood. Niet de ziel met haar vele neigingen en wensen, maar het ene, al het ander tot zwijgen brengende ver langen naar Gods Woord leeft in mij. Mijn ziel kan er niets aan doen dat iedere gedachte, ieder ogenblik daarvan vervuld is. Liever Gods rechten dan de mensenrechten vernemen, erkennen en zien. Liever Gods geboden dan de aanspraken van de mensen; daarvoor moet de ziel alles opofferen. Als dit verlangen naar God over ons komt, dan lijdt de ziel, dan ligt ze op de grond, dan verdwijnen alle mooie beelden. Wie als pelgrim naar het land van belofte gaat, vraagt niet naar stof en zweet en wonden die hem bedekken, nee, hij vraagt alleen naar het doel.

***

Die mens is christen, die zijn heil, zijn redding en zijn gerechtigheid niet meer bij zichzelf zoekt, maar alleen bij Jezus Christus. Hij weet, dat het Woord van God in Jezus Christus ‘schuldig’ over hem uitspreekt, ook als hij van die eigen schuld niets kan ontdekken. Maar hij weet ook, dat het Woord van God in Jezus Christus hem vrijspreekt en rechtvaardigt, ook als hij niets van zijn eigen gerechtigheid voelt.

De christen leeft niet meer uit zichzelf, uit zijn eigen beschuldiging en rechtvaardiging, maar uit die van God. Hij leeft geheel en al uit het Woord, dat God over hem heeft uitgesproken, in de gelovige onderwerping aan Gods oordeel, of het hem schuldig spreekt of rechtvaardigt. Dood en leven van de christen liggen niet in zijn eigen wezen verankerd, maar beide vindt hij alleen in het Woord, dat van buitenaf op hem af komt, in het tot hem gerichte Woord van God. De reformatoren hebben het zó gezegd: onze gerechtigheid is een Vreemde gerechtigheid’, een gerechtigheid van buitenaf (extra nos). Daarmee hebben ze gezegd, dat de christen is aangewezen op het Woord van God dat tot hem gesproken wordt. Hij is eenvoudig op dat op hem af komende Woord ingesteld en hij leeft slechts van de waarheid van het Woord van God in Jezus Christus. Als hem gevraagd wordt: waar vindt u uw heil, uw zaligheid en uw gerechtigheid? – dan kan hij nooit op zichzelf wijzen, maar hij wijst op het Woord van God in Jezus Christus, dat hem heil, zaligheid en gerechtigheid aanzegt. Alleen naar dit Woord kijkt hij, waar hij ook maar kan. En omdat hij dagelijks hongert en dorst naar de gerechtigheid (vgl. Mat. 5:6), verlangt hij telkens weer naar het verlossende Woord. Maar dat kan alleen van buitenaf komen. In zichzelf is de christen arm en dood. De hulp komt van de andere kant. Ze is ook gekomen en komt elke dag opnieuw in het Woord van Jezus Christus, dat ons verlossing, gerechtigheid, vrijspraak en zaligheid brengt.
Dit Woord heeft God in de mond van mensen gelegd, opdat het onder de mensen verbreid zou worden. Als iemand erdoor geraakt is, vertelt hij het door aan de ander. Zo heeft God het gewild: wij moeten zijn levend Woord zoeken en vinden in het getuigenis van de broeder en uit de mond van mensen. Daarom heeft de ene christen de ander nodig, die hem het Woord van God brengt.

Plaats een reactie