Die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle…

(…) We moeten realistisch zijn met betrekking tot het leven van een kind van God. De meesten van ons voelen zich, ondanks het feit, dat we het eigendom van Christus zijn en graag door Hem willen worden geleid, bij tijd en wijle terneergeslagen en hulpeloos. Zo ervaren we dikwijls, dat we juist aan het wankelen raken als we het zekerst van onszelf zijn.

Paulus heeft de gemeente in Korinthe hiervoor duidelijk gewaarschuwd: „Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle” (1 Korintiërs 10 : 12). Ik moet toegeven dat dit overkomt als één van de paradoxen en raadsels van ons geestelijk leven. Maar als we het grondig onderzoeken, zullen we het niet al te moeilijk vinden om het te begrijpen.

In het leven van christenen zijn fundamentele overeenkomsten aan te wijzen met het leven van schapen. Die kunnen ons doen begrijpen hoe en waardoor iemand ten val kan komen. In de eerste plaats is er dan het omkijken naar een goed „stekkie”. Ook een schaap zoekt z’n plekje, waarin het tenslotte toch met de poten omhoog komt te liggen!

In het leven van een christen is het een groot gevaar uit te zien naar het gemakkelijke, gezellige plekje en de prettige positie waar geen ongemak, geen uithoudingsvermogen en geen zelfdiscipline van ons worden gevraagd. Het ogenblik waarop we denken, dat we het aardig voor elkaar hebben, zijn we in dodelijk gevaar. Er bestaat ook nog zoiets als de discipline van armoede en ontbering, die we onszelf kunnen opleggen en die ons een massa goed kan doen. Jezus heeft dit destijds voorgesteld aan de rijke jongeling, die ten onrechte in de veronderstelling was, dat hij zich in een veilige positie bevond. Hij stond in werkelijkheid op het punt verloren te gaan.

Als ik soms door te veel gemakzucht onwillig ben om het gemakkelijke en prettige leven, het knusse hoekje op te geven, dan zou de Goede Herder mij best eens naar een weide kunnen brengen, waar de dingen nu niet bepaald zo comfortabel zijn – niet alleen voor mijn bestwil, maar ook omdat Hij mij liefheeft.

1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. 2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht zal dragen. 3 Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. 4 Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.  (Uit Johannes 15)

Bron: Hoe een herder Psalm 23 ziet – Philip Keller: woonde jarenlang tussen eenvoudige herders in Oost Afrika, daarnaast acht jaar eigen ervaring als schapenfokker en later werkzaam als predikant en herder van “zijn (mensen)kudde”.